Bron: België, Brugge, Jezuïetenhuis.
Genesis 22
(1) Hierna gebeurde het dat God Abraham op de proef stelde. Hij zei tot hem: "Abraham." En hij antwoordde: "Hier ben ik."
(2) Hij zei: "Ga met Isaak, uw zoon, uw enige, die gij liefhebt, naar het land van de Moria, en draag hem daar, op de berg die Ik u zal aanwijzen, als brandoffer op."
(3) De volgende morgen zadelde Abraham zijn ezel, nam twee knechten en zijn zoon Isaak met zich mee, en kloofde hout voor het brandoffer. Daarna begaf hij zich op weg naar de plaats die God hem aangewezen had.
(4) Op de derde dag zag Abraham in de verte de plaats liggen.
(5) Toen zei Abraham tot zijn knechten: "Jullie blijven hier bij de ezel; ik ga met de jongen daarginds heen. Nadat wij ons in aanbidding neergebogen hebben, komen wij weer terug."
(6) Daarop gaf Abraham zijn zoon Isaak het hout voor het brandoffer te dragen; zelf droeg hij het vuur en het offermes. Zo gingen zij samen op weg.
(7) Toen zei Isaak tot zijn vader Abraham: "Vader." Hij antwoordde: "Hier ben ik, mijn zoon." Isaak zei: "Wij hebben wel vuur en hout, maar waar is het offerdier? '
(8) Abraham antwoordde: "God zelf zal wel voor het offerdier zorgen, mijn zoon." En samen gingen zij verder.
|