Adam in het paradijs [Genesis 02,04b-07.18]
(04b) Toen JHWH God de aarde en de hemel maakte,
(05) waren er op aarde nog geen wilde planten en groeide er geen enkel veldgewas, want JHWH God had nog geen regen op de aarde laten vallen en er was nog geen mens om de grond te bebouwen,
(06) om het water uit de aarde omhoog te halen en de aardbodem te bevloeien.
(07) Toen boetseerde JHWH God de mens uit stof, van de aarde genomen, en Hij blies hem de levensadem in de neus: zo werd de mens een levend wezen.
(18) JHWH God sprak: 'Het is niet goed dat de mens alleen blijft.'