×
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.
Sluit het venster om te blijven.
De jezuïetenorde wordt officieel door de paus erkend en goedgekeurd in 1540, om precies te zijn op 27 september. Op dat moment bestaat die hele orde uit... tien paters. De twee bekendsten zijn Ignatius van Loyola uit Baskenland en de latere missionaris Franciscus Xaverius uit Navarra; vervolgens vier Spanjaarden van wie één bekeerde jood, twee paters uit de Zuid-Franse streek Savoye, en nog twee Fransmannen: één uit het zuiden en één uit het noorden. Ignatius wordt meestal beschouwd als de stichter. Hij zal door de negen anderen worden gekozen tot de eerste algemene overste, of zoals zij in het Latijn zeiden ‘superior generalis', door ons in Nederland vertrouwelijk aangeduid met 'pater generaal'. Bij Ignatius' dood, zestien jaar later in 1556, telt de orde al meer dan duizend leden. Ze zitten in Europa van de Zuidelijke Nederlanden en Duitsland tot diep in Sicilië; ze zijn uitgezwermd naar Zuid-Oost-Azië en Noord- en Zuid-Amerika.
Als Ignatius sterft, is hij 65 jaar. Hij werd geboren in 1491. Eén jaar voordat Columbus Amerika ontdekt. Als Ignatius ter wereld komt is Luther een jongen van acht jaar oud; Erasmus van Rotterdam is een nog een onbekende jonge monnik in de Noordelijke Nederlanden. Er breekt een nieuwe tijd aan. Terwijl Ignatius opgroeit aan de Spaanse hoven, brengt Michelangelo in het Vaticaan zijn beroemde schilderingen aan in de Sixtijnse kapel.
Ignatius zal later van zichzelf zeggen dat hij in zijn jonge jaren een onbesuisde man was; ijdel; bezeten door eerzucht en het verlangen gezien te worden. Hij stamt uit een oud adellijk Baskisch geslacht, oerkatholiek en hondstrouw aan de vorst. Zoals in zijn kringen gebruikelijk leert hij met de wapens omgaan. Hij leert hoofse manieren. Hij treedt als secretaris in dienst van de schatmeester van de koning, en droomt van een glanzende carrière. Hij heeft zijn oog laten vallen op een zeer hoog geplaatste adellijke vrouwe. Hij noemt haar naam niet, maar men vermoedt dat hij de jongste zus van keizer Karel V op het oog heeft. Die is ongehuwd, en leeft met haar moeder Johanna de Waanzinnige een teruggetrokken leven in een afgelegen kasteel. Als hij háár aandacht eens wist te trekken...
Natuurlijk biedt hij zich aan als de Noord-Spaanse stad Pamplona wordt bedreigd door Franse troepen. Hij krijgt het opperbevel. Op dat moment is hij dertig jaar. De overmacht is veel te groot. Alle officieren adviseren hem de hopeloze strijd te staken. Nooit! Tenslotte wordt hij getroffen door een Franse kanonskogel. Zo'n zware ronde stenen kogel ter grootte van een voetbal. De ene knie verbrijzeld, de andere ernstig gewond. Het zijn de vijandelijke Fransen zelf die hem naar het ouderlijk kasteel dragen, enkele tientallen kilometers verderop. Zijn knie wordt gezet - let wel: allemaal zonder verdoving. Dan breekt er een tijd aan van revalideren op bed. Een tijd van verveling. Zijn enige tijdverdrijf is fantaseren. Hoe zou mijn leven eruit zien bij mijn adellijke dame? Erotische dromen, heroïsche dromen, ridderlijke dromen.
Intussen blijkt dat er een bot aan de binnenkant van zijn knie naar buiten groeit. Geen gezicht. Bovendien zal het hem in zijn bewegingen hinderen. Zo kan hij zijn adellijke dame nooit onder ogen komen. De chirurgijns zeggen dat het weggezaagd kan worden, maar dat alle pijn die hij tot nu toe geleden heeft, niets is, in vergelijking met wat hem te wachten staat. "Doe het toch maar." De slachterij vindt plaats. Hij klemt zijn tanden op elkaar, de tranen lopen over zijn wangen, maar hij geeft geen kik. Zo één was Ignatius.
Hij verveelt zich. Ook fantaseren houdt een keer op. Hij vraagt aan zijn schoonzus: "Heb je echt geen boeken in huis?". We leven kort na de uitvinding van de boekdrukkunst. Boeken zijn schaars en peperduur. Bij zijn vroegere heer, de schatmeester, had hij een pas verschenen ridderroman gelezen. Wie weet, heeft zijn broer ook een exemplaar gekocht. Waarachtig, ze komt met twee boekjes terug: een navertelling van het leven van Jezus, en een bundeltje heiligenlevens. Niet wat hij gehoopt had. Maar altijd beter dan niks. Hij begint te lezen. Van nu af heeft hij twee dingen om over te fantaseren. Enerzijds: hoe zou het zijn met mijn hoog geplaatste adellijke vrouwe? Anderzijds: hoe zou het zijn, als ik ook ging doen als die heiligen uit het boekje? Per slot zijn dat ook een soort heldenverhalen.
Dan doet hij een ontdekking. Hij realiseert zich dat beide fantasieën hun eigen nasmaak achterlaten. Als hij dagdroomt van zijn edele vrouwe, is dat leuk zolang het duurt, maar het laat hem leeg achter. Terwijl, als hij dagdroomt over de vraag: 'En als ik eens zou gaan doen als de heilige Franciscus of als de heilige Dominicus?' dan houdt hij daar lange tijd een voldaan, verzadigd gevoelen aan over: 'troost' noemt hij het zelf. Zou het echt zo zijn? Hij gaat het uitproberen. Inderdaad, de gevoelens blijken consequent bij het een of bij het ander op te treden. Wat betekent dat? Oerkatholiek als hij is, komt hij tot de conclusie dat die gevoelens signalen zijn van God. Het troostgevoel interpreteert hij als Gods goedkeuring. Het uitblijven ervan als het uitblijven van goedkeuring. Dat betekent in zijn geval dus dat hij zich met de goede dingen bezighoudt als hij fantaseert over de vraag: 'Hoe zou het zijn als ik zou doen als de heiligen deden?' En na lang piekeren besluit hij: 'Dan is dat Gods wil. Dat moet ik dus gaan doen.'
Dat is het begin van zijn geestelijk leven. Van een jezuïetenorde is nog geen enkele sprake. Daar zullen nog achttien jaar overheen gaan.
Er gaat bijna één jaar voorbij, voordat Ignatius hersteld is van zijn verwondingen, opgelopen tijdens de verdediging van Pamplona. Eenmaal op de been onderneemt hij een pelgrimstocht naar de Monserrat, een Mariabedevaartsoord niet ver van zijn ouderlijk kasteel. Hij legt zijn zwaard aan de voeten van de Zwarte Madonna. Nu heeft hij een andere vrouwe om te dienen. De ijdele ridder en vechtersbaas is monnik geworden. Hij trekt de eenzaamheid in en woont als kluizenaar in Manresa, een plaatsje in de Baskische Pyreneeën. Hoe meer hij voor deze levenswijze kiest, hoe meer spijt hij krijgt van zijn vroegere leven. Hij moet het goed maken. Maar hoe? Hij doet een generale biecht, een biecht over zijn hele leven. Maar is dat genoeg? Hij legt zichzelf strenge boete, vasten en ascese op. Hij houdt er zelfs een maagkwaal aan over. Hij biecht nog eens, en nog eens. Totdat het hem door zijn biechtvader verboden wordt. Hij zegt dat hij zelfs het meest smerige straathondje achterna zou willen kruipen, als het hem naar de oplossing kon brengen. Er is niets meer over van die ijdele man van vroeger.
Het begint tot hem door te dringen hoe God op zijn ziekbed al contact met hem had gezocht. Terwijl hij nog dat ingebeelde, nare mannetje van vroeger was. Een naar mannetje, ja. Wilt u een voorbeeld? In zijn jeugd had hij een of andere lagere kerkelijke wijding ontvangen. Toen hij als tiener eens met een aantal kornuiten werd opgepakt wegens straatschenderij en geweldpleging, moest hij voor de rechter verschijnen. Daar zei hij dat de rechter hem niets maken kon, want als man met een wijding viel hij onder het kerkelijk recht. Inderdaad een naar mannetje dus.
Maar blijkbaar was hij voor God tóen al de moeite waard, hoewel daar van zijn kant nog helemaal niets tegenover stond. Dat was pure goedheid. Genade. Zomaar. Hij begint te beseffen dat hijzelf zijn fouten van vroeger niet goed kan maken. Het is een kwestie van accepteren dat God je neemt zoals je bent. Niet jouw verdienste, maar zijn goedheid. Die gedachte geeft hem troost. Later zal Ignatius zeggen dat God in die tijd met hem omging als een schoolmeester met een leerling. Een schoolmeester geeft complimentjes, wanneer leerlingen goed werk afleveren; dat geeft de leerlingen een fijn gevoel, een gevoel van troost, zou Ignatius zeggen. Die complimenten blijven achterwege, als dat niet het geval is. Juist zo gaf God hem complimenten, gevoelens van troost, als hij met de goede dingen bezig was, en bleven die gevoelens achterwege als dat niet het geval was.
Net als Luther ontdekte Ignatius dat God blijkbaar persoonlijk met jou contact zoekt. In Ignatius' geval door middel van indringende gevoelens. Later zal hij daar een boekje over schrijven: 'De Geestelijke Oefeningen', handleiding voor mensen die anderen in hun gebeds- en geloofsleven begeleiden. Handleiding voor het onderscheiden van de gevoelens, of zoals Ignatius het zegt: voor het onderscheiden van de geesten die jou bezighouden. Welke geesten kun je verstaan als signalen van God en welke niet?
In die kluizenaarstijd krijgt hij een overweldigend inzicht. Tijdens een wandeling gaat hij even zitten op een hoogte die uitkijkt over een riviertje. Ineens ziet Hij hoe de drie-ene God aanwezig is in heel de schepping. Hoe alle dingen en gebeurtenissen in deze wereld vervuld zijn van Gods aanwezigheid. Vanaf dat moment zal zijn belangrijkste levensdoel erin bestaan om God te zoeken en te vinden in alle dingen.
Na twee jaar kluizenaarsleven gaat hij erop uit. Nu hij dit ontdekt heeft, wil hij anderen gaan helpen in hun geestelijk leven. Hij trekt naar het Heilige Land. Daar wil hij pelgrims rondleiden langs de plekken waar Jezus heeft geleefd. Maar door eigen stommiteit kan hij daar niet blijven. Terug in Spanje komt hij in aanraking met de kerkelijke overheid, de Inquisitie. "U kunt geen mensen pastoraal begeleiden, als u daar geen studies voor heeft gedaan. Er lopen al genoeg kwakzalvers rond." Hij gaat studeren. Eerst Latijn tussen schoolkinderen. Hij is intussen 32. Dan aan de universiteit van Parijs. Zijn studiegeld moet hij bij elkaar bedelen bij rijke landgenoten in de Vlaamse steden.
Hoewel nog zelf student, begint hij op zijn kamergenoten zijn inzichten toe te passen: 'God is persoonlijk met jou bezig. Dat doet Hij middels verlangens en gevoelens. Ik heb het zelf meegemaakt.' Wat hijzelf heeft ondervonden geeft hij door. Hij is erop uit dat anderen dezelfde ervaring doormaken als hij: dat God persoonlijk aandacht aan je schenkt en jou de moeite waard vindt. Hij weet er zes te winnen. Met zijn zevenen leggen ze in een kapelletje op de Montmartre in Parijs samen de gelofte af dat ze arm en ongehuwd zullen blijven en hun leven zullen wijden aan het helpen van anderen, zoals ze het van Ignatius hebben geleerd. Dat is op 15 augustus 1534. Achteraf gezien ligt daar het begin van de jezuïetenorde. Er zullen nog zes jaar verstrijken voordat de nieuwe orde metterdaad wordt opgericht.
Zo probeert hij anderen voor zijn ideaal te winnen. Dat was in zijn tijd uitzonderlijk. Afgestudeerde priesters joegen in de kerk van toen een carrière na: je werd kanunnik aan een belangrijke kerk. Dat was een erebaantje: je deed zeven keer per dag de gebeden in de kerk en daar kreeg je een flinke vergoeding voor. Of je streefde ernaar bisschop te worden of kardinaal. Ignatius wil daar niets van weten: 'Wij zijn er om mensen persoonlijk te begeleiden en niet om een goed betaalde baan in de top van de katholieke kerk te ambiëren. Wij moeten gratis doorgeven wat wijzelf gratis hebben ontvangen,' aldus Ignatius.
Als ze alle zeven afgestudeerd zijn, besluiten ze naar het Heilig Land te gaan om daar pelgrims dichter bij Jezus te brengen. Mocht om de een of andere reden dat niet mogelijk zijn, dan zullen ze zich aanbieden aan de paus. Hij mag hen zenden waarheen hij wil. Als ze onderweg zijn naar Venetië breekt er oorlog uit tegen de Turken. Geen schijn van kans om het Heilig land te bereiken. Ze wachten een jaar. Intussen preken ze in de omgeving van Venetië; ze geven godsdienstlessen aan straatkinderen, bezoeken gasthuizen en dienen sacramenten toe.
Na een jaar is het nog altijd oorlog. Ze gaan naar de paus. Die is blij met - zoals hij ze noemt - deze hervormde priesters. In datzelfde jaar komen de eerste aanvragen van Europese vorsten die graag zouden beschikken over zo'n nieuw type priester. Nu rijst de vraag: misschien zien we elkaar nooit meer terug. Zouden we niet aan één van ons gehoorzaamheid beloven en zo een nieuwe religieuze orde stichten? Niet een orde die zich terugtrekt achter kloostermuren, maar die de wereld intrekt en zich onder de mensen begeeft, om hen te helpen God te zoeken en te vinden in alle dingen. Na een half jaar van beraadslagen besluiten ze een orde te worden. Ze kiezen Ignatius als algemeen overste. Hij schrijft een eerste opzet van een religieuze regel. Deze wordt door de paus goedgekeurd op 27 september 1540. De jezuïetenorde is een feit.
© A. van den Akker s.j. / A.W. Gerritsen