× 
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.

Sluit het venster om te blijven.

           
welkom menu contactzoeken
HeiligenkalenderHeiligen op naamPatroonheiligenHedendaagse namenMeer...
 Pater Dries van den Akker s.j., de auteur van de hagiografieën, overleed 30 oktober 2022
Delflandse jezuïeten in de 17e eeuw  Op zoek naar de herkomst van de IHS-emblemen op de boerderijen
SJ
Ontstaan jezuïetenorde
"Onze manier van doen"
IHS-embleem
Kroniek Aerts
Historie Delftse jezuïeten
Delflandse jezuïeten
Jezuïetenwandeling door Delft

1 De IHS-emblemen op Delflandse boerderijen

In 1992 maakte ik een inventaris van de boerderijen in Delfland waar IHS-symbooltjes boven de melkkelderramen zitten. Ik deed er verslag van in het tijdschrift Midden-Delfkrant [01]. Ik veronderstelde dat de herkomst van die IHS-symbooltjes te maken moest hebben met de jezuïeten die hier in de 17e eeuw een belangrijke rol hebben gespeeld. Ik werd daarbij gesteund door een citaat van de bekende Delftse historicus A. van Peer, erelid van de eerbiedwaardige Historische Vereniging 'Delfia Batavorum'. In 1948 hadden de jezuïeten in Delft het Sint-Stanislascollege geopend. Naar aanleiding daarvan schreef hij in het toenmalige katholieke Dagblad De Toekomst: "Na bijna twee eeuwen van onderbreking zijn de sporen van hun [= de paters jezuïeten] verblijf nog zichtbaar, want sommige boeren in Delfland tekenen elk voorjaar nog met verse kalk het jezuïetenembleem opnieuw boven hun kelderramen" [02].

1.1 Veronderstelling

Het is mij onbekend of hij in de bronnen met zoveel woorden had gevonden dat die emblemen daar zaten onder invloed van de jezuïeten. Of was het alleen maar een veronderstelling? Ik besloot een duik te nemen in de archieven, vastbesloten ergens de zinsnede tegen te komen: '... sindsdien begonnen de Delflandse boeren uit waardering voor het werk van de jezuïeten de kruisjes boven de melkkelderramen, die er vanouds zaten, te vervangen door IHS-symbooltjes.

De jezuïeten hebben niet het alleenrecht op dat IHS-symbool. Sterker, het is ouder dan deze religieuze orde. Toch heeft de Sociëteit van Jezus, zoals de jezuïeten officieel heten, van het begin af er een grote voorliefde voor gehad, omdat het aan Jezus herinnert. Het bestaat immers uit de eerste drie Griekse letters van Jezus' naam. Later, toen het Latijn de plaats van het Grieks overnam in de katholieke kerk, bedacht men aangepaste betekenissen, zoals 'In Hoc Signo' (= 'in dit teken [nl. van het kruis] zul je overwinnen'), of 'Jesus Hominum Salvator' (= 'Jezus Mensenredder'); de jezuïeten maakten ervan 'Iesum Habemus Socium' (= 'wij hebben Jezus als gezel', toespeling op de naam van de orde), of 'Iesu Humilis Societatis' (= 'van de bescheiden Societeit van Jezus') [03].

Dat ook de jezuïeten, die in de 17e eeuw Delft en Delfland verzorgden, dit symbool voerden, werd bevestigd toen in de negentiger jaren van de vorige eeuw in Engeland een schilderij opdook van pater Roeland de Pottere, een jezuïet die van 1621 tot 1662, meer dan veertig jaar dus, in Delft "hard en nuttig" had gewerkt [04]. Het portret dateert uit 1661, vlak voordat de pater vanwege zijn ouderdom werd overgeplaatst naar Antwerpen. In de linkerbovenhoek prijkt zijn familiewapen, en rechtsboven... het IHS-embleem, precies zoals wij het op de meeste Delflandse boerderijen aantreffen [05]. We zullen pater De Pottere in ons verhaal een enkele keer tegenkomen.

We gaan er dus van uit dat die IHS-tekens op de boerderijen zijn aangebracht uit waardering voor de jezuïeten in de 17e eeuw en hopen daarin door de bronnen bevestigd te worden.

1.2 Presentatie van de Bronnen
De jezuïeten waren en zijn gewoon jaarlijks verslag uit te brengen van hun reilen en zeilen. Van nagenoeg alle 80 jezuïetenstaties van hun 17e eeuwse Hollandse Missie bestaan er dan ook verslagen en samenvattingen. Ten eerste zijn er de genoemde Jaarbrieven ('Litterae Annuae'). Vervolgens is er tegen het eind van de 17e eeuw door Pater Norbertus Aerts een uitvoerig thematisch geordend overzicht gemaakt aan de hand van de documenten die hij destijds voorhanden had ('Acta Missionis'); het geeft ons inkijkjes in de jezuïetenarbeid van Ameland tot Breda, van Delft, Den Haag en Delfland tot Doesburg en Doetinchem. Pater Aerts bewoonde de Statie van Hodenpijl, Schipluiden. Omdat hij - zoals we straks nog zullen zien - door het beleid van de kerkelijke overheid steeds minder pastoraal werk kon verrichten, vond hij de tijd voor dit gigantische werk. Het beslaat de periode van de komst van de eerste drie jezuïeten naar Holland in 1592 tot ongeveer 1698, toen hij te oud werd om het werk voort te zetten. Daarnaast vond Pater Aerts de tijd om van een aantal afzonderlijke Staties een Korte Kroniek ('Breve Chronicon') samen te stellen. Zo bestaat er van de Delftse Statie een 'Breve Chronicon' [06]. Maar zo'n 'Breve Chronicon' blijkt er ook te bestaan van de Statie Hodenpijl. (Bij mijn weten nooit in druk uitgegeven en - te oordelen naar de bronvermelding - ook onopgemerkt gebleven door Jacobs in zijn proefschrift over Joan Christian van Erckel [07]; hij maakt er in ieder geval geen melding van). Het bestaat grotendeels uit een breedvoerig verslag van de conflicten met de wereldheren. Het komt uit de eerste hand, want het betreft de Statie waar pater Aerts zelf verbleef. Geheel objectief zal het dus wel niet zijn! De originelen van al deze documenten berusten in het jezuïetenarchief te Brussel. Het archief van de Nederlandse jezuïeten te Nijmegen bezit er met de hand geschreven afschriften van, waarschijnlijk uit de 2e helft van de 19e eeuw. Het zijn deze documenten die ik heb geraadpleegd [08]. Ter bevestiging en controle zou ik nog naar Brussel moeten gaan, maar de tijd ontbreekt me.

2 Steunbetuigingen van Delflandse boeren aan de jezuïeten
Zijn er in de geschreven bronnen steunbetuigingen te vinden van katholieke Delflanders aan de jezuïeten, liefst met de gewenste toevoeging over de IHS-emblemen? De eerste die wij aantreffen stamt uit het jaar 1670 [09]. We geven hieronder de letterlijke tekst, waarbij we in voetnootjes de meestal minimale verschillen aangeven met de gedrukte weergave in het Archief van het Aartsbidom Utrecht. Daarna zullen we ze aan een nader onderzoek onderwerpen.

2.1 Een officiële notariële verklaring van 6 aug. 1670
"Op huyden des sesden Augusti duysend ses hondert seventigh compareerden voor mij, Adrianus de Jongh, openbaer notaris bij den hove 1) in Holland 2) ende West-Vriesland 3), in 's Gravenhage geadmitteert ende voor de getuijgen naer genaampt: Adriaen Leendertsze, out 4) omtrent vijf en tagtigh jaeren, die nu twee en sestigh jaeren op de Noord-Hoorn gewoont heeft ende aldaer noch is woonende, Klaas Sijmonsze 5) Akkersdijck, out acht en sestigh jaeren, tegenwoordig buijten de Watersloots-poort tot Delft ende voor desen twee en veertigh jaeren gewoont hebbende tot Akkersdijck, Klaas Willemsze, oudt vier en sestigh jaeren, geboren ende wonende tot Schipluij, Rochert Willemsze, oudt vier en sestigh jaeren, geboren mede tot Schipluij, ende als nog woonende, Pauwels Aelbrechtsze out omtrent twee en sestig jaeren, woonende tot Abtswoud, Kornelis Adriaensze, zone van voornoemden Adriaen Leendertsze, out omtrent sestig jaeren, woonende ten huijse van den voorn. sijnen vader. Ende verklaarden sijlieden, bij waare woorden, in plaetse en onder presentatie van eed, hoe waer ende waaragtig ende hen al 't samen noch seer wel kennelijcken is, dat omtrent den jaere sestien hondert seven en twintig Nicolaus Dorpius, van Delft heef komen preecken ende exerceren al het gunt een pastoor amptswegen toestaet te doen, namentlijck de eerste reijse op den Noord-Hoorn, ten huijse van den voornoemden Adriaen Leendertsze; alwaere doen vergadert waeren omtrent de sestien off twintig persoonen, sonder nochtans in't precies getal agterhaalt te willen wesen, ende voorts in Abtswoud, Hodenpijl, Schipluij, Oost- ende West-Gaegh, ende in 't Ambacht van Maasland tot aan Maassluijs toe, ende voorschreve exercitie bij den voornoemden pr Dorpius in dier voegen is bedient, tot omtrent den jaere sestien hondert negen en dertigh off veertig. Ende de gemeijnte van dagh tot dagh aenwassende, ende den voorn. pr Dorpius, soo door ouderdom als andere quaelen onbequaem wordende de voorseijde pastorije, buijten, waar te nemen, is in sijn plaetse tot bedieninge vande voornoemde exercitie 6) boven den voornoemden Dorpius, ende pr Potter, die tot Delft haere Statie hadden, komen woonen eenen pater Smeijers, onder de deposanten bekend, met den naam van jonge pater Niclaas; den welcken zij deposanten verklaeren, de voorn. pastorije bedient te hebben ten 7) tijd van omtrent drij jaeren, ende deselve pr Nicolaus elders beroepen zijnde, verklaaren zij deposanten, dat in zijn plaetse tot den selven eijnde is wettelijcken gesonden geweest pr Joannes Vermeij, die de bedieninge aldaer heef waergenomen ten tijd van omtrent negentien jaeren; den welcken naer Haerlem beroepen zijnde, attesteren zij attestanten, dat in sijnen 8) plaetse in voegen voorsz. gesonden ende gekomen is pr Gerardus Schade, den welcken, om de voorszeijde bedieninge beter ende bequamer, tot nut ende dienst van de gemeente waer te nemen, sijne residentie buijten Delft, in Hodenpijl voorsz. heef beginnen te nemen, alwaer hij tot deser uure, als nog is woonende. Ende verklaarden wijders de voorn. attestanten, alle gelijckelijcken, waer ende waeragtig te zijn, dat soo verre haer geheugenisse toedraeght, dat vóór den voorn. pr Nicolaus Dorpius, inde voorseijde plaetsen noijt eenig pater, religieus offt werelts-priester eenighe pastoriale bedieningen naer de troubele tijden heeft gedaen. Verklaaren oock, noijt van haer ouders gehoort te hebben eenige priesters in voegen voorsz. vóór de voorn. pr Dorpius in eenighe van de voorseijde plaetsen geweest te hebben. Gevende voor reden van wetenschap, eerstelijcken den voorn. Adriaen Leenderten 9) aengaende het eerste point, dat de vergaderinge geschickt zijnde geweest tot eene Kornelis Jansz van Swieten, woonende doen tertijt inde Rijswijcker hoeck, uijt vreese van stooringe doordien het selve was verklickt, is verleijt tot sijnen deposants huijse, ende den voorn. Kornelis Adriaensze, vermits den meergemelde pr Dorpius dien selfsten dag niet en dorste t'huijs gaen, den voorn. pr Dorpius des anderen daegs 's morgens heel vroeg heeft t'huijs gebracht. Ende den voorn. Klaas Symonse Akkersdijck geefft tot redenen van wetenschap, dat hij door den voorn. pr Dorpius van de gereformeerde religie tot het waerachtigh katholijck Geloof is bekeerd. Ende alle deposanten te saemen geven voor redenen van wetenschap, dat sij bij den voorn. pr Dorpius, ende alle sijne voorn. successeurs, met alle haere familien van tijt tot tijt loflijck, ende naarstelijck zijn bedient geweest ende verklaaren dienvolgende te hopen, ende ten hoogsten te wenschen, dat zij bij den voorn. pr. Gerardus Schade, die haer tegenwoordigh bedient, soo lange sijn Eerwaadigheijts gesontheijt toelaat daerin sal mogen continueren ende tot sijne successeurs, geene andere pastoors te sullen krijgen, als die genen die hij de oversten vande Societeijt Jesu van tijt tot tijt haerlieden ende de gemeente, bij den voorn. pr. Schade bedient wordende, sullen komen toe te voegen. Eijndende hier mede sij luijden attestanten haere respective verklaringe, blijvend bereijd hetselve tot allen tijden nader te verklaeren, ende des noodt zijnde, met eede te bevestigen. Aldus gedaen ende gepasseerd in 's Gravenhage, ten huijse van den Heer Mr Jacob van Ravesteijn, procureur voor de respective hoven van justitie alhier, In 10) de presentie van den selven Heer Jacob van Ravesteijn, ende Gillis van Soenen mede Notaris, als geloofweerdige getuijgen, hier toe met mij notaris specialijck versogt, die de minute van desen, benevens de voorn. attestanten en mij notaris mede hebben onderteijckent ten tijde voorsz. Quod attestor. A. de Jong. not. publicus 1670 8/6."

Aantekeningen
l) Archief van het Aartsbisdom Utrecht. 'hoven'; 2) A.U. 'Hollandt'; 3) A.U. 'Vrieslandt'; 4) A.U. 'oudt'; 5) AU 'Sijmontze, 6) A.U. 'excursie'; 7) AU 'den'; 8) A.U. 'sijn'; 9) A.U. 'Leendertse', wat waarschijnlijk ook juister is, maar in de handgeschreven copie blijft de 's' achterwege, en wordt de 'n' toegevoegd, 10) A.U. 'ende in'.

2.2 De notariële acte nader bekeken
Doordat de jezuïeten hun eigen geschiedenis zorgvuldig bijhielden, hebben we de mogelijkheid de verklaring van de Delflandse boeren daarmee te vergelijken. De attestanten verklaren dat er - voor zover zij weten - tot aan pater Dorpius geen priester bij hen in de buurt is geweest: religieus noch wereldheer. (Religieuzen maken deel uit van een Orde of Congregatie; zij leven, meestal in een gemeenschap, volgens een bepaalde leefregel, waaraan zij zich verbinden met de drie geloften van armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid: het betekent in de praktijk, dat een religieus de invulling van zijn of haar leven in handen geeft van de gemeenschap, vertegenwoordigd door de overste. Is zo'n religieus ook priester, dan spreekt men van 'paters'. 'Wereldheren' zijn priesters die zich niet met geloften aan een gemeenschap of leefregel binden. Zij vallen onder de bisschop, aan wie zij gehoorzaamheid beloven; daarnaast beloven zij ongehuwd te blijven, maar een gelofte van armoede leggen zij niet af. Zij wonen meestal bij de kerk die zij bedienen, niet in een religieuze gemeenschap, maar 'in de wereld').

2.2.1 De eerste generatie priesters na de Reformatie
Hun verklaring strookt niet met de Kroniek van de Delftse Statie. Die vermeldt, dat Cornelius Duijst de eerste jezuïet is die zich in 1592 in de Hollandse Missie komt vestigen. Hij is zelf Delvenaar en gaat wonen bij zijn tante op het Begijnhof in Delft. Van daaruit bezoekt hij in de daarop volgende jaren herhaaldelijk alle steden van Holland. Maar bij het Jaar 1600 staat genoteerd: "Door ziekte sterk vermagerd preekte Duyst voor de Delvenaren meer door zijn houding dan met woorden. Tenslotte zorgden de langdurige verzwakking door zijn kwalen en de pijn van een steen ervoor dat hij alle kracht verloor, zodat hij de komende tien jaar in de mate dat hij overleefde, alleen nog zorg besteedde aan Delvenaren en de bewoners van Delfland." Blijkbaar is hij toen niet in de buurt van Noord-Hoorn geweest bij de boerderij van Adriaen Leendertse. Dan had deze het zich wel herinnerd. Immers, als hij in 1670 rond de 85 jaar oud is, dan moet hij ca. 1585 geboren zijn; dan was hij in 1600 zo'n vijftien jaar oud. Gegeven het feit dat de katholieken alles clandestien moesten doen, vaak 's nachts, mogen we aannemen dat dit zeker indruk gemaakt zou hebben op de jonge Adriaen. Maar diens herinnering begint pas veel later, ten tijde van Pater Dorpius. In de jaren 1607-1609 krijgt Duijst vanuit Rotterdam assistentie van pater Romaeus: "Terwijl Duyst het met zijn aanhoudende kwalen steeds te stellen had, kreeg hij veel hulp van Romaeus. Deze nam nu ook Delfland voor zijn rekening, nadat hij ook in het Rotterdamse veel werk had verzet."

Volgens de Delftse Kroniek kreeg Duyst in 1611 versterking van pater Lodewijk Makeblijde. Deze zou tot aan zijn dood in 1630 te Delft verblijven. Van hem wordt verteld dat hij ook op het platteland werkte. Dat staat met zoveel woorden vermeld in de jaren 1613, 1616 ("de dorpen", en met name Loosduinen, waar hij grote onwetendheid inzake geloof aantreft), 1617 (waar hij aanzienlijke vrucht oogstte bij een familie in Vlaardingen en één aan de Schie: daarmee moet hij Delfland doorkruist hebben. Maar Adriaen weet hier niets van. Blijkbaar is Pater Makeblijde toch niet bij hem thuis of in de buurt geweest) en 1621.

In 1622 krijgt Pater Makeblijde gezelschap van Pater Roeland de Pottere, die vooral voor Delfland bestemd is. Hij trekt door de dorpen van Delfland, zo vermeldt de Delftse Kroniek in het jaar 1622. Met Pater de Pottere valt de eerste naam die ook voortleeft in de herinnering van de gelovige boeren, die op 6 augustus 1670 hun eedverklaring laten opstellen. Hij was 8 jaar eerder naar Delft gekomen dan Dorpius, en zal er 12 jaar langer blijven. Toch wordt hij pas na Dorpius genoemd; blijkbaar heeft deze laatste meer indruk gemaakt?

Voor de goede orde zij opgemerkt dat blijkens de bronnen niet alleen jezuïeten Delfland aandeden. Van juffrouw De Reeck, levensbeschrijfster van de wereldheer Jan Stalpart van der Wiele, die van 1614 tot 1630 in Delft werkzaam was, weten we dat hij mensen heeft opgezocht in Voorburg, Rijswijk, Wassenaar, Veur, Wateringen, de Groeneveltse Polder, Monster, Den Haag, Maasland en Schiedam... [10]. Vóór die tijd was de Delftse wereldheer, en latere Apostolisch Vicaris Sasbout Vosmeer, vermomd als inspecteur van vervening en landontginning, langs boerderijen in de omgeving van Delft getrokken [11].

Omdat de gebieden die deze geestelijken moesten behartigen, zo groot zijn, zullen ze wel niet vaak langsgekomen zijn. Dit kan dan ook een reden zijn, waarom de Haagse attestanten er niets van weten, evenmin als hun ouders. Hun herinnering begint bij de paters De Pottere en Dorpius.

2.2.2 Jezuïeten te Delft met aparte zorg voor Delfland
Volgens de kroniek van de Delftse jezuïetenstatie komt Pater Nicolaus Dorpius in 1630 naar Delft als opvolger van Lodewijk Makeblijde die op 17 augustus 1630 gestorven was. Dat is dus drie jaar later dan de oude Adriaen zich zegt te herinneren: hij meende dat het was in 1627. Opvallend is dat de Delftse Kroniek van deze pater nergens uitdrukkelijk vermeldt dat hij Delfland verzorgde. Maar Adriaen Leendertse weet ons te vertellen dat hij de eerste priester was, die hij tegenkwam sinds "de troebele tijden" van de Reformatie. Het was in zijn boerderij op de Noord-Hoorn dat Pater Dorpius de eerste samenkomst hield. Daar waren toen zo'n 16 a 20 mensen bijeen, al moeten we hem er niet op vastpinnen. Het gaat hoe dan ook om een gering aantal katholieken. Het zegt iets over de situatie van de katholieken in die tijd. De kudde was verstrooid geraakt en de schapen liepen verloren. Zo weten we dat de eerste bijeenkomst van bijeengehaalde katholieken in Rotterdam, in 1608, ook niet meer dan de bewoners van het huis plus acht mensen van buiten telde [12]. Dat waren kleine getallen. Heel andere in ieder geval dan de 600, 1000 of nog meer waarover we later in de tweede helft van de 17e eeuw zullen horen.

Aanvankelijk was die eerste samenkomst van pater Dorpius gepland in de boerderij van ene Kornelis Jansz. van Swieten in Rijswijkerhoek; dat lag bij Sion juist aan de overkant van de Zwet. Maar men had gehoord dat deze informatie stiekem aan de overheid was doorgespeeld ('verklikt') en nu was men bang dat de dijkgraaf of de drost een inval zou houden. Daarom was de bijeenkomst verplaatst naar de boerderij van Leendertse. Die dag durfde Dorpius niet meer terug naar Delft - de zaak was immers verklikt; hij bleef op de boerderij overnachten. De volgende morgen in alle vroegte is hij door Kornelis Jansz. van Swieten (met paard en wagen?) naar huis gebracht in Delft. Langzamerhand krijgen we een levendig beeld van de moeizame omstandigheden waarin de katholieken destijds hun geloof moesten beleven en de priesters moesten werken. Misschien mogen de jaartallen niet allemaal juist zijn, de feiten hebben klaarblijkelijk diepe indruk gemaakt op boer Leendertse. We mogen aannemen dat ze op waarheid berusten. Zij verklaren dat pater Dorpius' pastorale zorg zich verder uitstrekte tot Abtswoude, Hodenpijl, Schipluiden, Oost- en Westgaag, Maasland en Maassluis. In een synopsis van jezuïetenfunctionarissen in de Hollandse Zending geeft Pater Aerts de volgende opsomming: Nootdorp, Akkersdijk, Schipluiden, Den Hoorn, Papsou, De Lier, Maasland en Maassluis [13].

Volgens de herinnering van de attesterende boeren duurde Dorpius' werkzaamheid tot de jaren 1639 à 1640, toen hij door ouderdom werd overgeplaatst. Volgens de Delftse Kroniek was het echter pas in 1650 dat hij vanwege een zwakke gezondheid naar Brugge verhuisde; daar is hij op 30 december van hetzelfde jaar overleden. In de Delftse Kroniek lezen we dat in 1642 intussen Jacobus Smeijers als derde pater aan de Delftse Statie was toegevoegd, "niet om in Delft aan de slag te gaan, maar in Delfland. Hij woonde wel in Delft." Hieruit maken we op dat ook in de ogen van de jezuïetenoversten Delfland een steeds belangrijker plaats begon in te nemen en aparte zorg verdiende.

Volgens de deposanten was Pater Smeijers meer bekend onder de naam 'de jonge Nicolaus'. Was dat een bijnaam? Was Dorpius' voornaam 'Nicolaus' een soortnaam geworden voor 'goede pastor' en noemde men Smeijers, die immers Jacobus heette, daarom 'de jonge (= nieuwe) Nicolaus'? Immers, echt jong was Pater Smeijers niet meer, zeker niet naar de maatstaven van die tijd. Hij was geboren in 1600, dus op dit moment rond de 44 jaar. Of droeg Pater Smeijers, een dubbelnaam? Dubbelnamen waren in die tijd van clandestien functioneren en onderduiken onder de paters niet ongebruikelijk. Er is een hele lijst van bewaard gebleven uit die tijd zelf. Daar komt deze naam echter niet op voor. Zij het dat er wel een Pater van die naam bestond, en als schuilnaam Claes Direxsen voerde [14].

Volgens de Delftse Kroniek werd Pater Smeijers alweer twee jaar later naar Bodegraven geroepen. Hij werd opgevolgd door pater Joannes Vermeij, van wie in de Kroniek uitdrukkelijk gezegd werd dat hijzelf plattelander ("agrarius") was. Achttien jaar later werd hij overgeplaatst naar Haarlem. Daar zaten de boeren bij de notaris dus niet ver naast met hun 'negentien jaeren'. Daarna kwam inderdaad pater Gerardus Schade, volgens de Kroniek dus in 1662.

3 De jezuïeten in Delfland
Met pater Schade breekt er een nieuw tijdperk aan in de geestelijke verzorging van de Delflandse katholieken. Hij bedient Delfland niet langer vanuit de Delftse Statie aan de Oude Langendijk, maar vestigt zich metterwoon in zijn verzorgingsgebied. Dat is dan ook de situatie van de attestanten die in 1670 hun verklaring afleggen bij de Haagse notaris.

3.1 Vier kerkruimtes in Delfland
In 1660 had mejuffrouw N. van de Velde, die liever onbekend wenste te blijven(!), aan de jezuïeten haar hele erfenis nagelaten: zijnde liefst 14.000 rijnguldens, haar boerderij, de grond eromheen en alle huisraad. De boerderij was gelegen "te Hodenpijl, in de volksmond 'Oppel', op een steenworp afstand van Delft richting Schipluiden, aan de Gaag die naar het mondingsgebied van de Maas stroomt" [15].
Daar was pater Schade in 1662 gaan wonen [16]. De eerste preek had hij gehouden in de kerkruimte van Maasland op het feest van Allerheiligen [= l november]. In 1680 horen we dat Nicolaus Gabrielis van der Hoeve in Hodenpijl een kerkruimte bouwt die helemaal alleen voor de eredienst bestemd is [17]. Kennelijk hadden ze daar tot dan toe een bestaande grote ruimte voor gebruikt: stal, schuur of opkamer? De nieuwe kapel was zo breed dat twee tegemoet komende karren elkaar gemakkelijk hadden kunnen passeren.

In de nacht van 14 op 15 februari 1690 brandt de nieuwe kerk tot op de grond toe af door toedoen van een insluiper. De kronikeur geeft er een levendig ooggetuigeverslag van. Het eerst werden de angstig loeiende koeien in veiligheid gebracht. De klokken van de Schipluidense kerk luidden. Zelfs de "ketters" (= protestanten) uit de buurt hielpen mee met blussen. De insluiper is nooit gevonden. Door de vrijgevigheid van de boeren werd onmiddellijk begonnen aan de bouw van een nieuwe kerkruimte. De toeziend ambtenaar, Putman, adviseerde het dak niet meer af te dekken met riet, maar met dakpannen; hij voegde er een schenking van fl.120,= aan toe! Een jaar later was ze al klaar, "stukken mooier nog dan de vorige" [18].

De Maaslandse kerkruimte was de oudste; zij werd in 1657 (volgens de Delflandse Kroniek evenwel in 1659), in gebruik genomen en lag aan de Zuidgaag, op het land van Joannes Jansz. van der Hoeve, aldus de Delflandse Kroniek [19]. Die naam Van der Hoeve moet een vergissing zijn. Van der Hoeve had bemoeienis met de Statie in Hodenpijl, zoals we zagen. Bovendien zal straks Pater Schade begraven worden in de grafkelder van Van der Hoeve in de oude kerk van Schipluiden. De Maaslandse kerkruimte lag op het land van boer Langelaan, zoals straks blijkt. Deze kerkruimte stond bekend onder de naam 'De Kluis' en moet gelegen hebben op de plek van de huidige katholieke Sint Magdalenakerk, waar thans nog de naam 'Kluishoeve' voortleeft. Volgens de Acta bood zij plaats aan 600 mensen, volgende de Delflandse Kroniek aan 1600(!) mensen. De protestanten hadden de bouwers wonderlijk genoeg geen strobreed in de weg gelegd. Op kerstmis van datzelfde jaar, 1657 (dan wel 1659) werd daar de eerste samenkomst gehouden; er kwamen 1200 mensen naar de kerk. Dat was intussen dus iets anders dan de 16 à 20 van bijna dertig jaar geleden. Zouden we uit dat getal 1200 niet mogen concluderen dat er ruimte was voor 600 mensen en dat er dus twee missen werden gelezen? Dan is de "1600" van de Delflandse Kroniek dus een verschrijving. De volgende dag probeerden een paar omwonenden de orde te verstoren, maar al snel keerde de rust weer.

In 1661, zo lezen we in de Delflandse Kroniek [20], werden er schilderingen aangebracht in de kerkruimte van Maasland: "De kerk werd opgesierd met negen grotere schilderingen: zeven ervan stelden voor de Werken van Barmhartigheid, en de twee andere De Boodschap van de engel aan de Heilige Maagd, en de geboorte van Christus in de stal. Erboven waren opschriften aangebracht in gouden letters; zodat geloofsleerlingen ervan konden leren naar welke geheimen ze verwezen. Boven het altaar was een nieuw retabel aangebracht met de afbeelding van een ziel die vanuit een grafkuil met gloeiende oven omhoogstijgt. Aan de rechterkant zag je een engel met een schild waarop geschreven stond: 'Het is een passende en heilzame gedachte te bidden voor de overledenen, zodat ze van hun zonden worden verlost.' Links zat een engeltje met een heilig anker (wat belangrijk is, omdat de zielen in hun pijn mogen hopen door ons de eeuwige rust te verkrijgen). Onder waren doodsbeenderen afgebeeld, met een omgekeerde zandloper, als verwijzing naar het oordeel of ze de hun toegemeten tijd goed hadden besteed. Boven zag je engelen die klaarstonden om de zielen die door de vrome voorbeden van de gelovigen waren gered, naar de hemel te voeren. Deze vernuftige vondst viel in de smaak bij de boeren, onderrichtte aan geloofsleerlingen de geloof s geheimen en vormde voor heel wat lauwe gelovigen een aansporing." [21]. De tekst op het schild van de engel - "Het is een goede gedachte enz." - is ontleend aan 2 Makkabeeën 12,44-45.

Hoe heeft zo'n kerkruimte er verder eigenlijk uitgezien? De Latijnse tekst spreekt steeds over een 'horreum' ('schuur'). Waarschijnlijk moeten we denken aan zoiets als de kerkschuur of schuurkerk van de Groeneveldse Polder, die tot aan de afbraak in de dertiger jaren van de vorige eeuw heeft bestaan. Dat was een tot kapel vertimmerde zolderverdieping. Of werd toch de hele schuur als kerk gebruikt? In dat geval zag de ruimte er wellicht van binnen uit zoals nu nog Onse Lieve Heer op Solder in Amsterdam, of zoals een tekening van het interieur van de (voormalige) Delftse jezuïetenschuilkerk aan de Oude Langendijk uit 1770 laat zien: een ruime houten zaal, met gaanderijen, waarboven balkonverdiepingen waren aangebracht.

Alles bijeen waren er in Delfland vier plaatsen waar door de katholieken gekerkt kon worden. Dat blijkt althans uit een aantekening van pater Norbertus Aerts, die de verzwakte pater Schade in 1673 kwam vervangen. Pater Aerts zal straks zo in zijn pastorale activiteiten worden beknot, dat hij ruim de tijd heeft de jezuïetendocumenten te archiveren. Hij schrijft dus over de situatie die hijzelf aantrof: "De situatie van de Statie toentertijd was als volgt. Er waren vier verschillende plaatsen, waar bijeenkomsten gehouden werden.
De eerste aan de Zuidgaag in de schuur op het land van Jacobus Langelaan: dat was immers het bedehuis op het grondgebied van Maasland, waarover sprake was in de tijd van Pater Schade. Op last van de Staten Generaal was zij gesloten en met Staatszegels vergrendeld.
Op deze verrassende terloopse mededeling komen we straks terug.
De tweede in Opel (= Hodenpijl) op het land van Nicolaas van der Houve, oftewel Nicolaas Adriani. De derde in het gehucht Papsou, in de schuur bij Paulus Aelbrechtsen. Die naam komt ons bekend voor: hij is waarschijnlijk de Pauwels Aelbrechtsze die in 1670 te Den Haag bij de notaris mede de verklaring aflegt. Maar waar moeten we zijn land zoeken, waar die kerkruimte op lag? En de vierde in het gehucht Den Hoorn, in de schuur van een zekere Prens of een andere boer. (Kennelijk kan de pater zich de naam niet herinneren, of is hij voor een latere afschrijver al moeilijk leesbaar: hij kiest voor Prens - of Preus? Of zou het wellicht Prins geweest kunnen zijn?). Men kwam op alle zon- en feestdagen in de afzonderlijke gehuchten, maar het meest toch aan de Gaag (Hodenpijl dus; Maasland was immers verzegeld). Alle plaatsen waren voorzien van de spullen die nodig waren; eenvoudig, maar netjes" [22]. Pater Aerts hield de eerste bijeenkomst op de derde zondag na pasen - dus van het jaar 1673 - in de kerkruimte van Noord-Hoorn. Was dat de (voormalige?) boerderij van boer Adriaen Leendertse? Was die boerderij sinds die eerste keer vaste ontmoetingsplaats gebleven? Heette Adrianus (of zijn nageslacht) Prens, Preus of Prins? Wellicht geven de Delflandse archieven antwoord op al deze vragen. We komen er aan het eind van deze bijdrage op terug.

3.2 De geestelijke zorg van de jezuïeten
Uit herhaalde mededelingen kunnen we opmaken dat de jezuïeten in ieder geval op zon- en feestdagen in de kerkruimtes de mis kwamen lezen. Zelf hechtten ze blijkbaar veel belang aan de preken, want als een nieuwe pater aantreedt wordt van hem steevast gezegd op welke zondag hij zijn eerste preek hield.

In de Jaarbrieven is er zo nu en dan sprake van wijwater, dat op een bijzondere manier met de beeltenis van de heilige Franciscus Xaverius was gezegend, waardoor de koeien voorspoedig kalverden of waardoor zieke beesten genazen [23]. Daarnaast dienden ze doopsels toe, probeerden ze zondaars en 'ketters' tot het ware geloof te bekeren (we zagen er een voorbeeld van onder de attestanten van 1670!), hoorden biecht, reikten communies uit, trouwden echtparen en dienden de laatste sacramenten toe. Van al deze vormen van geestelijk dienstwerk zijn voorbeelden te vinden en worden met enige regelmaat de aantallen zorgvuldig bijgehouden, zo blijkt uit de Jaarbrieven en de Acta. De Delflandse katholieken hadden dus alle reden om de jezuïeten dankbaar te zijn voor hun pastorale zorg. Dat is ook de uitdrukkelijke bedoeling van de notariële verklaring van 1670. Onbegrijpelijk, en voor mijn veronderstelling bijzonder jammer, dat er - voor zover ik nu kan zien - nergens geschreven staat: '... sindsdien begonnen de Delflandse boeren uit waardering voor het werk van de jezuïeten de kruisjes boven de melkkelderramen, die er vanouds zaten, te vervangen door IHS-symbooltjes.' Ik ben bang dat de bronnen mij hier niet tegemoet komen.

4 Steun aan de jezuïeten
Waar was die steunverklaring aan de jezuïeten, nota bene middels een officiële verklaring bij de notaris, waarvoor ze ook nog naar Den Haag moesten, eigenlijk voor nodig? Wat was er aan de hand? Kort gezegd komt ze erop neer, dat zij altijd door jezuïeten verzorgd zijn geweest en dat ze dat in de toekomst graag zo willen houden. Welnu, enkele maanden tevoren had de Apostolisch Vicaris, in feite het hoogste kerkelijk gezag in deze streken, een wereldheer gedropt in Maasland, Adrianus van der Goes, en hem de zorg toegewezen voor Maasland, Maassluis en De Lier. Blijkens een brief van de Apostolisch Vicaris uit 1671 viel daar ook Zuidbuurt onder. Daarmee was niet alleen het verzorgingsgebied waar op dat moment nog Pater Schade geestelijk dienstwerk mocht verrichten, gehalveerd, ook de katholieken die nu onder de nieuwe priester vielen, zagen zich beroofd van een geliefd geestelijke. Daarbij moeten we bedenken, dat in het algemeen gesproken de wereldheren in hun pastorale aanpak veel strenger en strakker waren dan de jezuïeten. In de Jaarbrieven van 1682 vinden we daar een aantal voorbeelden van. Vooral in de biechtstoel gingen sommige wereldheren zo te keer dat bv. een juffrouw haar toevlucht had genomen tot een jezuïetenpriester in Rotterdam, en een oude man het volgende jaar maar helemaal niet meer was gegaan [24]. Regelmatig noemen de jezuïeten het aantal communies dat ze uitgereikt hebben. Dat liep in de duizenden. In 1688 bijvoorbeeld werden in de Statie Schipluiden 12 doopsels toegediend, 7 huwelijken ingezegend, 12 zieken voorzien van de laatste sacramenten, ongeveer 3000 communies uitgereikt en 2 conferenties gehouden. Bij de in gebruik name van de schilderingen in de Maaslandse kerkruimte schrijft Pater Aerts uitdrukkelijk: "In Delfland ging bijna de gehele gemeenschap te communie" [25]. Dat was vermeldenswaard, want in die tijd was te communie gaan (= eten van het Heilig Brood dat de persoon van Jezus vertegenwoordigt, waarmee de gelovigen aanduiden dat zij leven van Jezus' inspiratie, zijn Geest) niet vanzelfsprekend. Het waren precies de jezuïeten die deze devotie sterk bevorderden. De wereldheren waren er veel terughoudender en strenger in. Zij achtten daar niet iedere gelovige waardig toe, zelfs was niet iedere gelovige ertoe uitgenodigd. Zij vonden bijgevolg de jezuïeten dan ook veel te tolerant. Diezelfde tegenstelling werkte door in alle vormen van pastoraat. De wereldheer Allardus van Asten had in 1690 zelfs de vastenpredikaties aangegrepen om van de preekstoel te verkondigen dat gelovigen die bij de jezuïet pater Aerts kerkten, naar de hel dreigden te gaan [26]. Een gunstige uitzondering hierop - althans in de ogen van de paters - was de pastoor van Ketel, Adrianus van Wijck. Tezamen met onze pater Aerts en de jezuïeten van de Delftse Statie houdt hij zijn collega's van het Delftse Begijnhof, waar de wereldheren gevestigd waren, nauwlettend in het oog, en klaagt onophoudelijk elke zweem van ketters jansenisme bij hen aan. Zou die vriendschap met de jezuïeten er de oorzaak van zijn dat er tot op heden zoveel IHS-jes te vinden zijn op de boerderijen van Ketel? Wij horen dit alles van de kant van de jezuïeten. Het laat zich raden hoe de Delftse wereldheren dachten over hun fanatieke collega van Ketel. Blijkens de studie van Jacobs over de Delftse wereldherenpastoor Joan Christian van Erckel leefden daar - met verandering van standpunt - soortgelijke grieven t.a.v. de jezuïeten en hun vrienden. Al met al een beschamende vertoning. En dramatisch: waar zij eigenlijk met elkaar de gezamenlijke vijand van het protestantisme hadden moeten bestrijden, hebben ze elkaar het leven zuur gemaakt.

De Delflandse boeren hadden dus alle reden om naar de notaris te stappen en officieel vast te laten leggen dat de gelovigen daar blij waren met hun jezuïetenpriesters, dat er in het verleden alleen jezuïeten naar hen hadden omgekeken, en dat zij in de toekomst hoopten altijd een jezuïet te krijgen, en niet iemand anders. Het haalde niets uit. Een jaar later, op 17 december 1671, werd Van der Goes vervangen door Gerardus Scheerder; deze heeft zelfs enige tijd gevangen gezeten [27]. De wereldlijke overheid bemoeide zich ermee, en het liep erop uit dat de Maaslandse schuurkerk, zoals we van pater Aerts hoorden in 1673 van Staatswege met zegels was vergrendeld.

"Op 25 maart 1672 ondertekenen Nicolaus Guilielmi, Corn. Hugonis Arckesteijn, Rochus Wilhelmi, Adrianus Harmenssen, Joannes Petri, Henricus de Haes, Adrianus Petri (ik geef hier de namen weer zoals ze er in het latijn staan) en nog een aantal anderen een verzoekschrift aan de pauselijk internuntius te Brussel", waarin zij stelling nemen tegen een brief van de Apostolisch Vicaris. Tezelfdertijd was er nog een andere groep katholieken uit Delfland die een brief verstuurden aan de hoogeerwaarde internuntius, waarin zij de loftrompet staken over het werk van de jezuïeten in hun streek. In die brief getuigen vijf of zes Maassluizenaren dat zij van Pater Schade waren beroofd, en daarom des te grotere afstanden moesten afleggen om de bijeenkomsten met hem mee te maken. En dat zij geen wereldheer wilden; want sinds diens komst was er alleen maar onrust ontstaan. Ze vroegen dus Pater Schade terug. Ondertekend door Guilielmus Guilielmi per Delft, Maria Guilielmi per Delft, Joannes Joannis van de Houve, Adrianus Petri van der Hoeve, Everardus Martini van Dorp, Leonardus Overgauhe, Nicolaus Georgii van der Valck, Wilhelmus Cornelii Hom en nog een aantal anderen, met name uit Maassluis, Maasland en De Lier [28].

In alle vroegte van 12 februari 1679 verzamelde zich bij de schuurkerk van Noord-Hoorn een flinke groep boeren uit Schipluiden en Noord-Hoorn en nog een aantal anderen uit het rechtsgebied van Pater Aerts: "met name Rochus Willemse, Wilhelmus van Rys, Cornelius Cley, Nicolaus Gabr. v. d. Houw, Nicolaus Adriani v.d. Meer, Simon Francisci v.d. Bosch en nog zeker zo'n 20 anderen." Zij wilden verhinderen dat de misspullen die daar werden bewaard, ook door de wereldheer gebruikt zouden worden [29]. In een brief over dit incident van de kerkelijke overheidspersoon Ludovicus de Camargo aan Pater Aerts van 24 februari van datzelfde jaar wordt gereageerd op een schrijven van Adrianus Syve Cleywecht, Cornelius Cley, Petrus Antonii, Nicolaus Gabrielis van der Hoeve [30]. De laatste kenden we al; van de eerste twee hadden we nog niet eerder gehoord.

Een maand later, op 20 maart 1679, stierf in de Delftse Statie Pater Gerard Schade. De kroniek van de Delfste Statie voegt eraan toe dat hij werd begraven in de oude kerk van Schipluiden, in het graf van Nicolaus Gabrielis van der Hoeve. Het begraafboek van de Delftse Nieuwe Kerk vermeldt: "Gerard Schade aande Oude Langendijk inde paapsche kerck, gevoert met den schuijt naer Schipluyden. 8 dragers". In het licht van het voorafgaande krijgt zo'n kort berichtje ineens een geweldige gevoelslading. Hij keerde aldus terug temidden van zijn gelovigen die hem zo hadden gewaardeerd en waar hij zo lang had gewoond en gewerkt. Hoe zal die rouwstoet naar Schipluiden er hebben uitgezien? Hoeveel liepen, reden of voeren ermee? Gebeurde het in stilte? Of doorbraken de gelovigen voor één keer hun verplichte stilzwijgen en baden of zongen zij hardop? Daar zeggen de bronnen vooralsnog niets over.

Op 24 september doen weer een aantal gelovigen uit Maasland, Maassluis en De Lier in een officieel schrijven hun beklag, waarin nog eens wordt gezegd dat zij door de komst van de wereldheer in Maasland (intussen alweer 12 jaar geleden!) zonder enige noodzaak als het ware van Schipluiden zijn afgesneden, dat zij heel tevreden waren over het werk van de jezuïeten die tot dan toe 70 jaar lang voor hen hadden gezorgd. Hier heetten de ondertekenaars "Wilhelmus, Wilhelmi per Delft, Joannes Joannis van der Hoeve, Reinerus Cornelii van der Hoogwecht, Cornelius Arnoldi Uytendoorn, Adrianus Wilhelmi Dyckxhoorn, Leonardus Petri Pas, Dirck Hensbroek, Petrus Nicolai, Laurentius de Haes, Barentius Cornelii Hoppe en nog een aantal" [31]. Sommigen van hen kwamen we al eerder tegen, maar er figureren ook weer nieuwe namen op deze lijst. Op 1 oktober ondertekenen de Schipluidenaren Cornelis Huygens Arckesteyn, Nicolaus Philippi van der Mije, Joannes Arnoldi de Jonge, Hermanus Adriani Delfgauw en nog 17 anderen een soortgelijke verklaring [32].

Gespitst op namen van inwoners uit Delfland stuiten we tenslotte in 1688 op het bericht dat heel wat gelovigen uit Maassluis op zon- en feestdagen per boot naar de Statie van Hodenpijl ('Opel') bij Schipluiden komen om daar naar de kerk te gaan. Weer is er sprake van een officieel verzoekschrift, eind maart van dat jaar, aan de Apostolisch Vicaris om de oude situatie te herstellen. Ditmaal ondertekend door "Guilielmus Wilhelmi te Delft, Adrianus Theodori van Walys, Leonardus Cornelii v. Loos, Bartholomeus Cornelii Noordervliet, Theodorus Jacobi Hensbroek, Wilhelmus Cornelii Storm, Petrus Petri Roubosch, Cornelius Arnoldi Uytendoorn, Wilhelmus Jacobi Storm, Cornelius Hoorbloem (of Hoornbloem?), Adrianus Nicolai Cleywecht, Laurentius Henrici de Haes: zij komen deels uit Maassluis, deels uit Maasland; daarnaast nog een aantal anderen."

Hoe liep het af? Na bijna vijf en twintig jaar trouwe dienst was pater Aerts in 1697 vanwege ouderdom en verzwakte gezondheid genoodzaakt terug te treden. Hij verhuisde naar Amsterdam waar hij op 16 september 1707 overleed. Zijn opvolger was pater Herft. Zoals alle andere jezuïeten in Holland en Zeeland werd hij in 1708 getroffen door een maatregel van de Staten-Generaal, die de verbanning van alle jezuïeten gebood. De (Delftse) wereldheren hadden gewonnen. In 1723 zouden zij zich met een aantal collega's elders in Holland afscheiden van de katholieke Kerk en de basis vormen voor wat wij nu kennen als de Oud-Katholieke Kerk. In Delft hebben zij nog altijd hun kerk op het Begijnhof. De Schipluidense Statie werd halverwege 1709 overgenomen door de franciscaner pater Petrus van Heesel.

5 De namen van de boeren
Zoals we zien waren er voor de jezuïeten in die roerige tijden steunbetuigingen genoeg van Delflandse boeren. Helaas vind ik geen uitdrukkelijke vermelding dat de boeren hun strijd kracht bijzetten door de traditionele kruisjes boven de melkkelderramen te vervangen door jezuïetische IHS-jes. Toch wens ik nog vast te houden aan mijn hypothese. En zal dus via een omweg mijn doel moeten zien te bereiken. In de behandelde archiefstukken worden een aantal boeren met name genoemd: namen waarvan we er sommige tegenwoordig nog tegenkomen in Delfland. Nagezocht zou moeten worden, waar genoemde boeren hun boerderijen hadden. Het zou mij niet verbazen, als op hun boerderijen IHS-jes te vinden waren... of nog te vinden zijn.

Nawoord
Sceptici t.a.v. de veronderstelling dat de IHS-tekens per se met de jezuïeten te maken hebben, wijzen erop dat er ook elders in Nederland te vinden zijn, zoals in Twisk, Noord-Holland [33]. Sterker, langs de oude verkeersweg tussen Hoorn en Enkhuizen zitten er vele glas-in-lood-IHS-jes in de bovenlichten van de voordeuren. Toch waag ik ook hier de veronderstelling dat de jezuïeten ermee te maken hebben. Immers de jezuïeten bemanden in de Hollandse Missie van de 17e eeuw verspreid over het huidige gebied van Nederland uiteindelijk minstens tachtig vestigingen ('Staties') [34]. Juist van de Staties te Hoorn en Enkhuizen is het bekend dat de jezuïeten daar veel te stellen hadden met de (Jansenistische) wereldheren [35].

Delft/Nijmegen, zomervacantie 2002 Dries van den Akker s.j.
Verschenen in: 'Historische Vereniging Maasland 2002' pp.17-40

Voetnoten
[01] Dries van den Akker s.j. 'IHS-emblemen op Delflandse boerderijen' Midden-Delfkrant 17(1993,4) pp.4-7 & 18(1994,1) pp.16-19.
[02] A. van Peer 'Delft en de Jezuïeten' in: De Toekomst 21 januari 1949 p.3
[03] Zie B.Ott in Kirchbaum 'Lexicon der Christlichen Ikonographie' Rom/Freiburg/Basel/Wien 1990 ISBN 3-45121806-2 deel 2 kol.337.
[04] Acta Mis.VII p.414; voor de bronvermeldingen: zie paragraaf 1.2 van dit artikel: 'Presentatie van de Bronnen'.
[05] Het schilderij bevindt zich thans in het Twents Museum te Enschede. Zie verder Paul Begheyn S.J. 'Een portret van de Haagse jezuïet Roeland de Pottere door Adriaen Hanneman' in: De Nederlandsche Leeuw 110(1993,5-6) kol.240-246.
[06] Deze werd afgedrukt in Bijdragen voor het Bisdom Haarlem 60(1948) pp.407-444.
[07] J.Y.H.A Jacobs 'Joan Christiaan van Erckel (1654-1734). Pleitbezorger voor een locale kerk' Amsterdam, APA, 1981
[08] De Jaarbrieven bevinden zich in Doos 19a & 19b onder nr. AC4; de Korte Kroniek van de Delftse Statie in Doos 148 nr. C32; de Korte Kroniek van de Delflandse Statie in Doos 106a nr. C4b. De Acta Missionis zijn te vinden in acht folianten, genummerd AF 3 t/m. AF 10.
[09] Acta Mis.VIII pp.472-474, als los fascikel vóór in AF 10, afgedrukt in Archief van het Aartsbisdom Utrecht 2(1875) pp.447-451.
[10] Dr B.A. Mensink, 'Jan Baptist Stalpart van der Wiele' Bussum z.j. pp.202-218.
[11] L.J. Rogier 'Geschiedenis van het Katholicisme in Noord-Nederland in de zestiende en zeventiende eeuw' A'dam/Brussel 1964 [pocketeditie 5 delen] dl.4 p.767-769.
[12] G. Scheerder o.s.c. 'De Contrareformatie te Rotterdam. De Leeuwenstraatse Statie van de Paters Jezuïeten 1610 - 1708 - 1800' Rotterdam, 1988 p.13.
[13] Jezuïetenarchief Nijmegen AF 16c p.37.
[14] F. van Hoeck s.j. 'Schets van de geschiedenis der Jezuïeten in Nederland' Nijmegen 1940 pp.395-396.
[15] Lit.An.l660; Delfl. Kroniek p.182.
[16] Acta VII p.419; Delfl. Kroniek p.183.
[17] Delfl. Kroniek p.221.
[18] Delfl. Kroniek pp.234-236.
[19] Delfl. Kroniek p.181.
[20] Delfl. Kroniek p.182-182; vgl. Acta Mis.VII p.289.
[21] Een kortere vermelding hiervan vinden we ook in de Acta Mis.VII p.289.
[22] Delfl. Kroniek p.190.
[23] Lit.An. Delfl.1674.1679.1680.1688.
[24] Lit.An. Delft pp.44-46.
[25] Acta Mis. t.VII p.289.
[26] Delfl. Kroniek p.234.
[27] Delfl. Kroniek p.215vv.
[28] Delfl. Kroniek p.188-189.
[29] Delfl. Kroniek p.201.
[30] Delfl. Kroniek p.203.
[31] Delfl. Kroniek p.220.
[32] Delfl. Kroniek p.221.
[33] Bv. Frits van Ooststroom in: Midden-Delfkrant nr.100(2001) p.38.
[34] Paul Begheyn S.J in: 'Jezuïeten in Nederland' Utrecht, Rijksmuseum Het Catherijneconvent 1991 p.16.
[35] F. van Hoeck s.j. 'Schets van de geschiedenis der Jezuïeten in Nederland' Nijmegen 1940 pp.45-49.

© A. van den Akker s.j. / A.W. Gerritsen

VoorwoordHoe wordt men heilig?
© AuteursrechtWoordenboek
LeeswijzerGastenboek
Bronnen