× 
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.

Sluit het venster om te blijven.

           
welkom menu contactzoeken
HeiligenkalenderHeiligen op naamPatroonheiligenHedendaagse namenMeer...
 Pater Dries van den Akker s.j., de auteur van de hagiografieën, overleed 30 oktober 2022
Historie Delftse jezuïeten
SJ
Ontstaan jezuïetenorde
"Onze manier van doen"
IHS-embleem
Kroniek Aerts
Historie Delftse jezuïeten
Delflandse jezuïeten
Jezuïetenwandeling door Delft
Voor de Delvenaren onder ons was 1992 een bijzonder jaar. Vierhonderd jaar geleden kwam de eerste jezuïet in Delft wonen, als eerste stad van de noordelijke Nederlanden. Ze hebben er gewoond totdat zij door de Delftse magistraten werden verdreven: 1708. Ik wil proberen na te gaan of er in Delft en omgeving nog sporen van hun aanwezigheid zijn terug te vinden.

De eerste pater die in Delft kwam wonen, was een rasechte Delvenaar, Pater Duyst, stammend uit één van de Delftse magistratenfamilies. Hij was vanuit Antwerpen gekomen in gezelschap van pater Willem de Leeuw. Bij Dordrecht waren ze lastig gevallen door plunderende soldaten, maar tenslotte bereikten ze toch de plaats van bestemming. De Leeuw verblijft in Brouwerij 'De Cop' aan de oostzijde van het Noordeinde en richt daar een huiskapelletje in. In het najaar verhuist hij naar Dordrecht. Duyst gaat bij zijn tante wonen op het Bagijnhof. Ook hij heeft er een kerkmogelijkheid. Dat kon de uit Delft afkomstige Sasbout Vosmeer, die zich in Keulen verantwoordelijk achtte voor de organisatie van de Missie in de Noordelijke Nederlanden, maar matig waarderen. Want toen de pastoor van de Oude Kerk, nu alweer bijna 20 jaar geleden, uit zijn kerk was verdreven, was hij gaan wonen op het Bagijnhof. Daar had hij een verborgen huiskapelletje ingericht om getrouwe gelovigen van Delft te verzorgen. Hij had er zelfs in Rome bij de paus nieuwe relieken voor aangevraagd, want de oude waren bij de beeldenstorm op 23 april 1573 verloren gegaan. Maar toen de pastoor van de Nieuwe Kerk uit diens kerk was verdreven, was ook hij op het Bagijnhof gaan wonen; en hij had er de zorg gekregen voor de bewoonsters; die gingen bij hem naar de mis. En nu kwam daar een derde kerkgelegenheid bij op hetzelfde hofje. Dat was vragen om moeilijkheden in een tijd dat de roomse eredienst officieel verboden was.
Eén keer werd Pater Duyst bij een verborgen godsdienstoefening verraden, en wist maar ternauwernood over de daken te ontkomen. Overigens schijnen de vervolgingen nogal meegevallen te zijn. Hoewel we natuurlijk niet moeten onderschatten voortdurend te moeten werken onder een zekere dreiging. In ieder geval moesten er jaarlijks 'recognititiegelden' worden betaald; in ruil daarvoor kneep de magistratuur een oogje dicht.
Pater Duyst was vaak de boer op. Dan trok hij door Rijnland en Delfland, over de zuid-Hollandse en Zeeuwse eilanden, en kwam soms na maanden weer thuis. En dat ondanks een zwakke gezondheid. In de Acta staat dat hij van de pijn soms zo nors keek dat hij de aanwezigen er bang van werden.
Begin 1612 overlijdt hij. Hij wordt begraven in de Oude Kerk in hetzelfde graf waarin men in 1599 de ex-pastoor van de Oude kerk ter ruste had gelegd. Er is nu niets meer aan de plek te zien, maar ze is aan de hand van de beschrijving nauwkeurig te bepalen: "In de noordelijke kruisarm voor het Sint-Anna-altaar." (Merk op dat de paters bij hun plaatsbepaling gebruik maken van een oriëntatiepunt dat al sinds 20 jaar verdwenen is: het Sint-Anna-altaar)!
Enkele maanden tevoren was Pater Lodewijk Makeblijde in Delft komen wonen. Hij nam zijn intrek bij Catharina van der Wiel aan de Voorstraat, dichtbij het koor van de Oude Kerk.
In de vierde klas van mijn lagere school bad Meester Kokshoorn elke ochtend aan het begin van de lessen:
"O Heer, ik draag U op vandaag,
al is het klein waarde:
al wat ik ben, al wat ik ken,
al wat ik heb op aarde."
Een gedichtje waarvan ik pas na mijn intrede ontdekte dat het afkomstig was van Lodewijk Makeblijde (zie: Societas Jesu Orans, Nijmegen, 1948 p.116). Daarmee heb ik een eerste spoor gevonden van de Delftse jezuïeten uit de 17e eeuw.

2

Als het gaat over sporen van de jezuïeten uit de 17e eeuw, moeten we natuurlijk wijzen op de neogotische Maria-van-Jessekerk aan de Burgwal, de kerk waaraan Pater Oort als parttime pastor verbonden is. Het gebouw zoals het er nu staat dateert van 1882. Aan de heiligen die er in afgebeeld zijn - en dat zijn er heel wat, want onder de parochianen gaat het grapje dat er langzamerhand zoveel heiligen waren afgebeeld aan de pilaren, op de wanden en in de ramen, dat als er nu nog een heilige bij wilde, dan moest die maar gewoon in de kerk gaan zitten; aan die heiligen kun je zien dat het een typische franciscanerkerk is. Tot 1971 was zij naast de H. Jozef dan ook toegewijd aan Nicolaas Pieck en Gezellen.
Minder bekend is het dat de locatie van dit kerkgebouw en de keuze van Sint Jozef als patroon teruggaat op de schuilkerk van de jezuïeten. Van wanneer deze precies dateert is niet duidelijk, waarschijnlijk tegen 1620. In ieder geval was het Pater Lodewijk Makeblijde die zich als eerste vestigde in een woonhuis op de hoek van de Oude Langendijk en de Molenpoort. Hij richtte er een schuilkerk in (zie afb.). Officieel was alles wat met de Roomse eredienst te maken had verboden, maar de plek raakte al gauw bekend als 'De Papenhoek.' Makeblijde koos Sint Jozef als patroon; ik vermoed, omdat zijn kerkje was gelegen recht tegenover de Nieuwe Kerk aan de Markt, welke door de paters getuige hun Acta steevast werd aangeduid met de Kerk van Onze Lieve Vrouw: naast Maria hoorde Jozef? Of was het omdat zij zich in het verborgen leven van Jezus' voedstervader herkenden: zij mochten officieel immers niet in de openbaarheid treden?
Van hier uit werden ook schooltjes opgericht. Ze stonden onder leiding van klopjes en waren uitsluitend bestemd voor meisjes. Lodewijk Makeblijde was dus de aangewezen patroon, toen in 1953 de Delftse middenstand een RK MMS op wilde richten. Deze keuze was vooral te danken aan de heer Van Peer, die in 1948 n.a.v. de komst van de jezuïeten naar Delft i.v.m. de start van het Sint-Stanislascollege, in het toenmalige katholieke delftse dagblad 'De Toekomst' een artikelenreeks had gewijd aan 'Delft en de Jezuïeten' in de 17e eeuw; hij besteedde aan de persoon van Lodewijk Makeblijde vijf afleveringen. Het - thans interconfessionele - Makeblijdecollege staat in Rijswijk; enkele jaren geleden heeft men voor alle 800 leerlingen een uitstapje georganiseerd naar de geboorteplaats van de patroon, het West-Vlaamse Poperinge; behalve een Makeblijdehal schijnt er niets meer aan hem te herinneren.
Eén van de door Pater Makeblijde opgerichte schooltjes (soms wordt het zelfs een 'kerkje' genoemd) was gehuisvest aan de Brabantse Turfmarkt, waarschijnlijk op de plek waar later het zogeheten 'Congregatiegebouw' stond. Het is in de jaren 60 van onze eeuw afgebroken. In december 1708 werden de jezuïeten uit de stad gebannen; reeds in de eerste week van januari van het jaar daarop, hadden de franciscanen hun plaats ingenomen. Wel een beetje te gretig volgens sommigen.
Curieus is het om te beseffen dat in 1804 vanuit het oude Congregatiegebouw een tweede binnenstadsparochie naast die van Sint Jozef werd ingericht: de Hippolytusparochie. Deze parochie kreeg in 1885 een neogotisch kerkgebouw aan de Voorstraat, schuin tegenover de plek waar Pater Makeblijde was gaan wonen, toen hij pas in Delft was gearriveerd. Deze Cuyperskerk werd in de 60-er jaren afgebroken tot verdriet van vele parochianen. Een klein groepje getrouwen nam zijn intrek in de middeleeuwse H. Geestkapel op de hoek van de Oude Delft en de Nieuwstraat; deze werd omgedoopt tot Hippolytuskapel. Dit groepje gelovigen werd achtereenvolgens onder meer bediend door onze paters Krekelberg, Ausems, Fruytier en Brand.

3

In zijn omvangrijke studie over 'De Oude Kerk te Delft gedurende de Middeleeuwen' (Den Haag 1973) prijst de stadsarchivaris D. Oosterbaan de tolerantie van de delftse Reformatoren, "als men bedenkt dat in de Nieuwe Kerk rondom het grafmonument van Willem de Zwijger de graven zijn te vinden van in Delft gestorven Jezuïeten" (p.167). Wat ons hier interesseert is niet die tolerantie, maar de vraag over hoeveel jezuïeten het in feite gaat. Wij willen hier nagaan welke paters in Delft zijn overleden, en hoe hun begrafenis werd geregeld in een tijd dat de katholieke eredienst verboden was.
De eerste jezuïet die te Delft overleed, was ook de eerstgekomene, Cornelis Duyst. Hij sterft op 22 februari 1612. Aldus Pater Norbertus Aarts in zijn Kroniek over de Statie te Delft. Omdat in die tijd de begrafenissen nu eenmaal plaatsvonden in de protestantse kerk, kunnen we hem terugvinden in het Begraafboek van de Oude Kerk op "xxiiii februarij: Mr Cornelis Duyst opt Bagijnhof". Hij schijnt bijgeplaatst te zijn in het graf van Pastoor Smit, die in 1599 overleden was en die er destijds bij de Paus zoveel moeite voor gedaan had om jezuïeten in Delft te krijgen. Dat graf lag: "In de noordelijke kruisarm voor het Sint-Anna-altaar" (Aarts) en was op dat moment voorzien van een dekplaat met daarin gebeiteld een priesterkelk.
Lodewijk Makeblijde sterft op 17 augustus 1630 (M.Droog 'De parochie Schipluiden na de Hervorming' in B.B.H. 32(1909) p.239). Volgens Van Hoeck zou hij begraven zijn in Voorschoten. Waarom precies daar? Dat is mij niet bekend. Bij Van Hoeck lezen we: "Van de paters die in Den Haag en Leiden stierven, zijn er verscheidene te Voorschoten begraven" (p.55). Hadden de paters daar goede connecties met de burgerlijke overheden? Of ging het daar net zo als het later in Delft zal gaan: een gegoede katholiek gebleven familie bood een plaats aan in haar grafkelder in de kerk (vgl. L. Loosen 'L. Loosen s.j. 'Lodewijk Makeblijde, Hymnen en gezangen' Zwolle 1964 p.53). Het is opvallend dat de jezuïeten die daarna te Delft overlijden, begraven worden in Voorburg. Op 6 juni 1656: Pater van der Mije. Op 10 februari 1669: Pater Nicolaus Crabbe. Op 12 april 1677: Pater Balthasar van der Beke, die nog een tijdje overste van de Hollandse Missie was geweest. In het begraafboek van de Nieuwe Kerk lezen we onder 15 april: "Balthasar van der Beke aan de Oude Langendijk in de Papehoek, vervoert naar Voorburg". Over de eerder genoemden wordt met geen woord gerept in de begraafboeken van Oude en Nieuwe Kerk. In 1640 was Pater Maillart vanuit Rotterdam ook al te Voorburg begraven. Overigens blijken de jezuïeten halverwege de 17e eeuw in de plaatsen Voorschoten, Voorburg en Wassenaar een vaste assistentie te hebben gehad (Van Hoeck p.52). Er zullen dus wel goede kontakten geweest zijn.
Op 20 maart 1679 sterft in Delft Pater Gerard Schade. In het begraafboek van de Nieuwe Kerk staat: "Gerard Schade aande Oude Langendijk inde paapsche kerck, gevoert met den schuijt naer Schipluyden. 8 dragers". Hij keerde aldus terug naar de plaats waar hij lang had gewoond en gewerkt, en werd bijgezet in het graf van de familie Van der Hoeve; deze had destijds ook al haar woning beschikbaar gesteld om er een statie in te vestigen. De statige dekplaat van het Van-der-Hoove-graf is nog te bezichtigen in de Hervormde Kerk aldaar.
Volgens Aarts sterft op 8 september 1685 Pater Philippus de Pauw. Dit moet toch enkele dagen eerder zijn geweest, want reeds op de zevende vermeldt het begraafboek van de Nieuwe Kerk: "Philps de Paauw, bejaart zijnde aande Oude Langedijk ontrent de Molenpoort opt Koor. 12 dragers; 3 doodgravers". Hij wordt dus in het koor van de Nieuwe Kerk bijgezet. Aarts voegt er nog aan toe dat hij de eerste van de onzen is die middels een publieke plechtigheid wordt begraven. Zou daarin de reden gevonden moeten worden dat men met de anderen allemaal uitweek naar elders? De Pauw wordt bijgezet in het grafmonument van Van der Walle op een paar passen afstand van het mausoleum van de Prins van Nassau, aldus Aarts! Op bijgaande afbeelding is ingetekend waar dat graf destijds heeft gelegen (thans nr.108). Sinds de verlegging der dekplaten in 1923 is het resterend fragment van de dekplaat van het toenmalige graf terechtgekomen in de buurt van het grafmonument van Willem van Oranje (nr.66: er staat nog het woord "Georgius" op te lezen. Het volledige inschrift luidde: "Hier leyt begraven Georgius Turvel starf den lesten Februarii 1661 ende Maria van der Walle, syn huisvrouw, starf den 3e October 1661 aetate 63." Geen woord dus over de jezuïet. Het graf behoorde toe aan Cornelis Michiels van der Dussen).
Volgens Aarts' kroniek sterft op 18 september 1685 Jacobus de Somer; hij zou in Voorburg zijn begraven. Het begraafboek van de Oude Kerk vermeldt op 5 oktober: "Jacobus Somer overleden aanden Ouden Langendijk ende gevoert naar Voorburgh. 8 dragers." Opmerkelijk: waarom is hij geregistreerd in de Oude Kerk, waar toch al zijn voorgangers aan de Oude Langedijk in de Nieuwe Kerk staan opgetekend? Als Aarts' aantekening klopt, dan is er een verschil van twee en een halve week tussen het overlijden en de vermelding in het Begraafboek. Als dat al iets met het vorige opmerkelijke feit te maken heeft, dan is het toch onduidelijk, hoe.
Op 20 mei 1687 sterft Pater Montens (begraafboek Nieuwe Kerk: "aan de Oude Langendijk in de Papekerk: opt koor. 12 dragers, 4 doodgravers"); hij wordt bijgezet bij Pater Pauw. Op 16 mei 1691 sterft Pater Bernardus Michiels. Begraafboek Nieuwe Kerk: "De Hr Barnardus Mighiels J.M. 12 dragers, 5 doodgravers." [Hr = Heer = man van zeker aanzien. J.M. = jongeman = ongehuwd]. Volgens Aarts wordt hij bijgezet in het graf van Cornelius Verdussen. Het betreft hier dus hetzelfde graf als dat van de vorige twee.
Vermoedelijk de laatste die te Delft overlijdt, is Pater Frans Verbiest; hij was bijzonder actief geweest in de strijd tegen de jansenistisch georiënteerde wereldheren. Hij wordt bijgezet in de Nieuwe Kerk in het graf van "Van der Let, vlakbij het mausoleum van de Prins van Oranje" aldus het Supplement aan Aarts' Kroniek. Dat graf lag oorspronkelijk - op de afbeelding gezien - links van het monument van Willem van Oranje. Sinds de herschikking van 1923 bevindt de dekplaat zich thans rechts (nr.157). Volgens Aarts was Verbiest gestorven op 21 september, maar op de dekplaat staat 20 september. Hier volgt de tekst die tot op heden perfekt is te lezen: "Saligh syn de dooden die in den Heere sterven. Apoc.14 v.13. Leonardus van der Leth obijt 15 Sep Ao 1679. F.V.B. obyt den 20 September 1700. Petronella van Dysel weduwe van Leendert van der Leth obyt den 28 October 1705 ende Jufr. Anna Maria van der Leth obiit den 3e Mey 1707. RIP." Alwat dus rest aan zichtbaars van de hier begraven jezuïeten zijn de initialen van Frans Ver Biest! Pikant detail is nog dat dit graf door Anna van der Leth aan de kerk werd gelegateerd, met als gevolg dat er in 1757 en 1760 protestantse predikanten er hun laatste rustplaats vonden!
[De gegevens over de graven van de Nieuwe Kerk uit: E.A. Jhr Mr Dr E.A. van Beresteyn 'Nieuwe Kerk te Delft. Grafmonumenten en grafzerken in het koor' Assen, Van Gorcum, 1936].
De laatste medebroeder die volgens het aanhangsel aan Aarts' Korte Kroniek te Delft overlijdt, is Joannes Cluysen in het jaar 1745. In het begraafboek van de Nieuwe Kerk vinden we hem inderdaad terug op 1 december 1745: "Johannes Kluijse Rooms jesuietter agter de Mart vervoert na Antwerpen met een jagt 't regt van 18 dragers." Hij genoot dus wel een heel chique begrafenis. De laatste medebroeder van de eerste generatie die te Delft overlijdt is dus meteen de eerste van wie met evenzoveel woorden geschreven staat dat hij jezuïet is.

Naschrift

Aanvankelijk had ik voorzien een vierde bijdrage te schrijven over de aanwezigheid van de Delftse begijn Geertruida van Oosten in de Acta Sanctorum van de Bollandisten. Als één van de grondleggers van dit standaardwerk geldt Pater Heribert Rosweyde. Deze had een boek over heiligen van Pater Ribadineira in het Nederlands vertaald en aangevuld met heiligen uit de Nederlanden: "Generale Legende der Heiligen...". Waarschijnlijk kreeg hij daartoe zijn informatie van de paters uit de Hollandse Missie. Naast plaatselijke heiligen als bv. Sura van Dordrecht en Eelco van Lidlum treffen we ook Geertruida van Oosten aan: 6 januari (+ 1258), en Justus van Schoonhoven, Delfts kartuizer en martelaar onder de Geuzen: 1 augustus (+ 1572). In de Acta Sanctorum is nog een alinea aan hem gewijd, waarin wordt uitgelegd waarom hij uiteindelijk niet voor opname in aanmerking komt. Ook dat zijn sporen van de Delftse jezuïeten uit de 17e eeuw. Opvallend is dat Cornelis Musius, toch een veel spectaculairder martelaar onder de Geuzen (+ 1572) op 10 of 11 december ontbreekt. Hij was bevriend geweest met de Prins van Oranje: zou dat er de oorzaak van zijn dat hij niet is opgenomen?

© A. van den Akker s.j. / A.W. Gerritsen

VoorwoordHoe wordt men heilig?
© AuteursrechtWoordenboek
LeeswijzerGastenboek
Bronnen