× 
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.

Sluit het venster om te blijven.

           
welkom menu contact zoeken
HeiligenkalenderHeiligen op naamPatroonheiligenHedendaagse namenMeer...
 Pater Dries van den Akker s.j., de auteur van de hagiografieën, overleed 30 oktober 2022
† eind 1e eeuw  Thecla van Iconium

Info afb.

Thecla van Iconium (= het huidige Konya), Lycaonië, Klein-Azië; martelares; † eind 1e eeuw.

Feest 22 & 23 & 24 (oosterse kerk) september.

Wat we van Sint Thecla weten, staat opgeschreven in de zogeheten 'Handelingen van Paulus en Thecla'. Dit geschrift was al bekend aan de kerkvader Tertullianus († na 220), zodat wij mogen concluderen dat het reeds stamt uit de 2e eeuw. In zijn boekje 'Over de Doop' vermeldt Tertullianus dat 'De Handelingen van Paulus en Thecla' geschreven zijn door een priester uit Klein-Azië (= nagenoeg het huidige Turkije); het was bedoeld als eerbetoon aan Paulus, maar was daarin te ver gegaan doordat hij in zijn verslag Thecla voorstelt als een vrouw die doopt en verkondigt. Dat was er ook de reden van geweest - aldus Tertullianus - dat de priester uit zijn functie was ontheven.

Opvallend, dat de inhoud van het boek door Tertullianus wordt samengevat als een eerbetoon aan Paulus. Inderdaad wordt Paulus met sympathie beschreven; als een ware heilige krijgt hij herhaaldelijk de trekken van Jezus mee. Maar zijn rol verderop in Antiochië is zacht gezegd bedenkelijk. In Antiochië trekt hij zijn handen van Thecla af, waardoor zij overgeleverd wordt aan de martelpraktijken van de overheid. Hij vertrekt rustig naar een andere stad! Nog opvallender is het, dat zij na ontkomen te zijn aan de folteringen Paulus op het dweperige af achterhaalt en opzoekt. Veeleer zouden we de inhoud kunnen samenvatten als een pleidooi voor de christelijke maagdelijkheid. Op dit punt komen Paulus en Thecla in botsing met de heersende opvattingen van de cultuur. Dat is er telkens de oorzaak van dat ze vervolgd en gemarteld worden.

Over het waarheidsgehalte van dit werk wordt onder de geschiedkundigen van tegenwoordig verschillend gedacht. Het schijnt dat het ook in de oude kerk verschillend werd beoordeeld. In sommige kringen werd het blijkbaar aangezien voor een 'echt' bijbelboek. Origenes († 254) wijst het niet af. Eusebius in zijn kerkgeschiedenis (vóór 340) rangschikt het onder de boeken die niet tot de oorspronkelijke bijbel behoren (3.25.4).

Hieronder laten we de tekst volgen van 'De Handelingen van Paulus en Thecla' zoals ze staat afgedrukt bij Dr. A.F.J. Klijn 'Apokriefen van het Nieuwe Testament I, vertaald, ingeleid en toegelicht onder eindredactie van - ' Kampen, Kok, 1984, ISBN 90-242-2864-6 pp:158-171. Het werk valt in drie delen uiteen:
1. De gebeurtenissen in Iconium (01-25)
2. De gebeurtenissen in Antiochië (26-39)
3. Thecla in Myra en Iconium, en haar dood in Seleucië (40-43)

01
Toen Paulus uit Antiochië verjaagd was, trok hij naar Iconium.

Wil het verhaal hier aansluiten op de gebeurtenissen zoals ze verteld worden in de Handelingen van de Apostelen 14,19? Misschien was dit verslag wel bedoeld om daar in de Handelingen van de Apostelen gevoegd te worden.

Demas en Hermogenes, de koperslager, reisden met hem mee. Het waren doortrapte bedriegers, die Paulus vleiden en deden alsof ze hem liefhadden.

Over Hermogenes schrijft Paulus aan het begin van zijn tweede brief aan Timotheus: "Gij weet dat allen in Asia mij in de steek hebben gelaten, ook Fygelus en Hermogenes" (2 Timotheus 01,15). Dat was waarschijnlijk ten tijde van de schermutselingen in Efese (Handelingen 19). Demas hield Paulus nog gezelschap tijdens diens eerste gevangenschap: "U groet Epafras, mijn medegevangene in Christus, alsmede Markus, Aristarchus, Demas en Lukas, allen medewerkers van mij" (Filemon 24). In zijn brief aan de christengemeente te Kolosse noemt Paulus hem weer, nu alleen met Lukas: "U groet mijn vriend Lukas, de arts, en Demas" (Kolossenzen 04,14). Maar tijdens Paulus' gevangenschap in Rome klinkt het: "Demas gaf de voorkeur aan de wereld en heeft mij in de steek gelaten: hij is naar Thessalonica vertrokken [-]. Alleen Lukas is bij me" (2 Timotheus 04,10.11).

Maar Paulus, die alleen de goedheid van Christus voor ogen hield, deed hun geen kwaad, maar bejegende hen met grote liefde: hij maakte hun al de worden van de Heer en van het onderricht en van de uitlegging van het evangelie en van de geboorte en van de opstanding van de Geliefde als een aangename leer bekend, en hij verhaalde hun woord voor woord de grote daden van Christus, zoals ze hem geopenbaard waren.

02
Er was daar een zekere Onesiforus.

Hij wordt vermeld in Paulus' tweede brief aan Timotheus. "Moge de Heer barmhartigheid bewijzen aan het huisgezin van Onesiforus, want hij heeft zich niet geschaamd voor mijn boeien en zijn bezoeken hebben mij veel goed gedaan" (2 Timotheus 01,16). Moeten we uit die 'boeien' en die 'bezoekjes' niet afleiden dat Paulus het hier nog steeds heeft over zijn situatie in Efese? Dan ligt het voor de hand dat Onesiforus daar woonde, en niet zoals 'De Handelingen van Paulus en Thecla' suggereren, in Iconium. Dat is des te opvallender, omdat die Handelingen op zijn laatst slechts honderd jaar later geschreven zouden zijn, en wel door een priester uit Klein-Azië, waarvan Efese de hoofdstad was. Zou men toen al niet meer geweten dat Onesiforus daar gewoond had? Aan het eind van zijn brief laat Paulus Onesiforus de groeten doen: "Groet Prisca en Aquila en het huisgezin van Onesiforus" (2 Timotheus 04,19). Nog een aanwijzing dat hij hier over Efese spreekt, want daar waren Aquila en Prisca achtergebleven. Trouwens, was Timotheus niet door Paulus zelf aangesteld als 'bisschop' van Efese?
Uit het vervolg zal blijken dat de schrijver van dit verhaal genoemde toespelingen van Paulus laat slaan op de gebeurtenissen die hierna worden verteld, en dus wel degelijk in Iconium moeten worden geplaatst.

Toen deze hoorde dat Paulus op weg was naar Iconium, ging hij met zijn kinderen Simmias en Zenon en zijn vrouw Lectra, Paulus tegemoet om hem gastvrijheid aan te bieden. Titus had hem namelijk beschreven hoe Paulus er uitzag. Want hij had hem nooit persoonlijk gezien, maar alleen in de geest.

Titus was een van Paulus' metgezellen, die er herhaaldelijk op uit werd gestuurd om berichten van Paulus over te brengen (vgl. bv. 2 Korintiërs 07,06-07.13-15; 08,06.16-24; 12,18).

03
Hij ging dan naar de koninklijke weg die naar Lystra voert. Daar stond hij hem op te wachten en sloeg de voorbijgangers gade volgens de aanwijzingen van Titus. Toen zag hij Paulus komen, een man klein van gestalte, kaalhoofdig en met kromme benen, krachtig gebouwd, met aaneengegroeide wenkbrauwen en een enigszins geprononceerde neus, een innemende verschijning. Want nu eens zag hij eruit als een mens dan weer had hij het gezicht van een engel.

Klijn merkt op dat Stefanus met deze zelfde woorden werd getekend (Handelingen 06,15). Hij zegt ook - overigens zonder uitleg - dat dit signalement van Paulus niet als historisch kan worden beschouwd.

04
Toen Paulus Onesiforus zag, glimlachte hij. Onesiforus sprak hem aan: "Gegroet, dienaar van de gezegende God"; en hij antwoordde: "Genade zij met u en met uw huis." Maar Demas en Hermogenes werden afgunstig en dreven hun huichelarij nog verder, zozeer dat Demas zei: "Behoren wij dan niet toe aan de Gezegende, dat u ons niet op die manier groette?" Onesiforus antwoordde: "Ik zie in u geen vrucht van gerechtigheid. Maar als u iets bent, weest u dan eveneens welkom in mijn huis en rust uit."

Bij 'vrucht van gerechtigheid' verwijst Klijn naar Paulus' brief aan de Filippenzen 01,11.

05
En toen Paulus was binnengegaan in het huis van Onesiforus, heerste er grote vreugde. Knieën werden gebogen, het brood werd gebroken en Gods woord over onthouding en opstanding werd verkondigd.

Klijn attendeert erop dat dezelfde combinatie van het breken van het brood en de verkondiging van het woord voorkomt in Handelingen 20,07.

Want aldus sprak Paulus:
"Zalig de zuiveren van hart, want zij zullen God zien" (Matteus 05,08).
Zalig die hun vlees kuis hebben bewaard, want zij zullen een tempel van God worden.

Voor 'tempel van God': zie ook 1 Korintiërs 03,16 en 2 Korintiërs 06,16, aldus Klijn.

Zalig die in onthouding leven,
want tot hen zal God spreken.
Zalig die deze wereld hebben afgezworen,
want zij zullen God behagen.
Zalig die vrouwen hebben, alsof zij er geen hebben (vgl. 1 Korintiërs 07,29),
want zij zullen God beërven (vgl. Romeinen 08,17).
Zalig die de vreze Gods hebben,
want zij zullen engelen van God worden."

06
"Zalig die beven voor de woorden van God,
want zij zullen getroost worden (vgl. Matteus 05,04).
Zalig die de wijsheid van Jezus Christus hebben aangenomen,
want zij zullen zonen van de Allerhoogste genoemd worden (vgl. Matteus 05,09).
Zalig die de doop bewaard hebben,
want zij zullen rusten bij de Vader en de Zoon.
Zalig die de kennis aangaande Jezus Christus in zich opgenomen hebben,
want zij zullen in het licht zijn.
Zalig die uit liefde tot God het uiterlijk van de wereld (1 Korintiërs 07,31) verlaten hebben,
want zij zullen engelen oordelen (1 Korintiërs 06,03) en aan de rechterhand van de vader gezegend worden.
Zalig de barmhartigen,
want zij zullen barmhartigheid ondervinden (Matteus 05,07) en de bittere oordeelsdag niet zien (vgl. Johannes 05,24).
Zalig de lichamen van de maagden,
want die zullen behagen aan God en het loon van hun kuisheid niet verliezen. Want het woord van de vader zal hun een werk van redding worden op de dag van zijn Zoon, en zij zullen rust hebben tot in alle eeuwigheid."

07
Terwijl Paulus deze woorden sprak temidden van de gemeente in het huis van Onesiforus, zat een meisje, Thecla genaamd, de dochter van Theoclia en de verloofde van een zekere Tamyris, aan het venster van het naburige huis en luisterde dag en nacht naar Paulus' verkondiging over de kuisheid. Zij week niet van het venster, maar door het geloof werd zij er, overgelukkig, heengedrongen. En toen zij ook nog vele vrouwen en meisjes naar binnen zag gaan naar Paulus, verlangde ze dat het ook haar vergund zou zijn voor Paulus' aangezicht te staan en het woord van Christus te horen. Want zij had Paulus nog niet in levenden lijve gezien, maar hoorde alleen zijn woord.

08
En toen zij niet wegging van het venster, liet haar moeder Tamyris roepen. Deze kwam, opgetogen van vreugde, want hij dacht dat hij haar nu ten huwelijk zou krijgen. Tamyris zei dus tegen Theoclia: "Waar is mijn Thecla?" Maar Theoclia antwoordde: "Ik heb je een vreemde geschiedenis te vertellen, Tamyris. Want al drie dagen en drie nachten staat Thecla niet op van het venster.

De drie dagen nachten rijmen op Jezus dood en verrijzenis. Bij bekering en doop wordt daar herhaaldelijk symbolisch naar verwezen. In de woordkeus van het verhaal horen we dus al dat Thecla Jezus navolgt in zijn mysterie van dood en verrijzenis.

Ze wil niet eten en niet drinken, maar terwijl ze gespannen toekijkt, alsof ze een bron van vreugde voor zich ziet, hangt ze aan de lippen van een of andere vreemdeling die bedrieglijke, geraffineerde theorieën verkondigt. Werkelijk, ik sta verbaasd dat zo'n fatsoenlijk meisje zich zo in moeilijkheden laat brengen."

09
"Tamyris, die man brengt de hele stad Iconium het hoofd op hol, en jouw Thecla daarbij. Want alle vrouwen en de jongeren gaan naar hem toen, en leren van hem dat men, zo zegt hij, één enige God moet vrezen en in kuisheid moet leven. En nu wordt ook mijn dochter als een spin aan het venster geplakt ten gevolge van zijn woorden, door een vreemde begeerte en een vreselijke hartstocht beheerst. Want ze houdt haar blik gericht op wat hij zegt; het meisje is geheel in zijn macht. Kom, ga jij naar haar toe en praat met haar. Want jou is ze toegedacht."

10
Tamyris ging naar haar toe, vervuld van liefde, maar ook vol angst voor haar verbijstering, en zei: "Thecla, je bent toch mijn verloofde! Waarom zit je daar zo? Wat is dat voor een hartstocht die je verbijstert? Keer terug naar je Tamyris en laat je zelfrespect spreken." En hetzelfde zei ook haar moeder: "Kind, wat zit je daar naar beneden te kijken, zonder antwoord te geven en met waanzin geslagen?" En zij vergoten hete tranen, Tamyris, omdat hem een vrouw, Theoclia, omdat haar een kind, en de slavinnen, omdat hun een meesteres ontviel. Kortom, het was een en al ontsteltenis en verdriet in het huis. Maar ondanks dit alles was Thecla niet van haar stuk te brengen, maar ze bleef met gespannen aandacht gericht op het woord van Paulus.

11
Intussen was Tamyris de straat op gerend en keek aandachtig naar degenen die naar Paulus naar binnen gingen en die naar buiten kwamen. En hij zag twee mannen in een heftige twist verwikkeld en zei tegen hen: "Mannen, zeg eens, wie zijn jullie, en wie is dat die daarbinnen bij jullie is, die jongeren het hoofd op hol brengt en meisjes misleidt, opdat ze niet trouwen, maar zo blijven?" Ik beloof jullie een grote soms gelds als jullie mij inlichtingen over hem geven. Want ik ben de voornaamste van de stad."

12
Demas en Hermogenes antwoordden hem: "Wie dat is, weten wij niet. Maar hij berooft jonge mannen van vrouwen, en meisjes van mannen doordat hij zegt: "Alleen dan is er opstanding voor u, als u kuis blijft en uw lichaam niet bezoedelt, maar het kuis bewaart."

13
Tamyris zei tegen hen: "Mannen, wees welkom bij mij in huis, en laat u bij mij onthalen." Zo kwamen zij aan een kostbare maaltijd met veel wijn, grote weelde en een schitterende tafel. En Tamyris gaf hun te drinken, omdat hij Thecla liefhad en haar als vrouw wilde krijgen. En onder de maaltijd zei Tamyris: "Mannen, vertel eens, wat is zijn leer, dat ik die ook leer kennen. Want ik sta duizend angsten uit om Thecla, omdat ze die vreemdeling zo liefheeft en ik van een huwelijk beroofd word."

14
Demas en Hermogenes antwoordden: "Breng hem voor de stadhouder Castelius op de aanklacht dat hij mensen overhaalt tot de vreemde leer van de christenen. Dan zal hij met hem afrekenen, en u zult uw vrouw Thecla krijgen. En wij zullen u inlichten over de opstanding, waarvan hij zegt dat ze zal geschieden: ze is namelijk al geschied aan onze kinderen en wij staan op wanneer wij de ware God hebben leren kennen."

Demas en Hermogenes vervullen hier dus de verradersrol, zoals Judas in het leven van Jezus. Hier nog bekrachtigd door de dwaalleer, waarvan ook sprake is in Paulus' tweede brief aan Timoteus: "Mijd het profaan en hol geredeneer; zij zullen de goddeloosheid nog verder drijven en hun leer zal voortwoekeren als een kankergezwel. Tot hen behoren Hymeneus en Filetus, die van het spoor der waarheid zijn afgeweken met hun bewering dat de opstanding reeds heeft plaatsgehad; zo ondermijnen zij het geloof van anderen" (2 Timoteus 16-18).

15
Toen Tamyris dat van hem hoorde, werd hij vervuld van afgunst en woede. Hij stond 's morgens vroeg op en ging met bestuurders en gerechtsdienaren en een grote menigte met stokken naar het huis van Onesiforus, en zei tegen Paulus: "U hebt de stad Iconium en mijn verloofde bedorven, zodat ze niet meer van mij wil weten. Laten we naar de stadhouder Castelius gaan."

Paulus' arrestatie wordt beschreven in termen die sterk lijken op Jezus' arrestatie. Dat is ook de bedoeling. In Paulus moeten wij een 'andere Christus' herkennen, naar Paulus' eigen woord: "Niet ik leef, het is Christus die leeft in mij" (Galaten 02,20). In de persoon van Paulus herhaalt zich Christus' heilsmysterie, zoals nadien bij alle heiligen.

En de hele menigte zei: "Weg met die tovenaar. Want hij heeft al onze vrouwen bedorven." En de mensen lieten zich opruien.

Ook in het martelaarsbericht van Petrus wordt vermeld dat hij ervan beschuldigd werd de vrouwen bij hun man vandaan te houden: 'De stadhouder zei tot hem: "Dus u bent die man die er vreugde in vindt om temidden van het lagere volk te wonen? En die de vrouwen van de achterbuurten weghoudt van hun man in bed?"'

16
Tamyris trad voor de rechterstoel en schreeuwde: "Deze man - wij weten niet waar hij vandaan komt - staat de meisjes niet toe te trouwen. Laat hij voor u verklaren, waarom hij die leer verkondigt." Demas en Hermogenes zeiden tegen Tamyris: "Zeg dat hij een christen is, dan zult u hem vernietigen." Maar de stadhouder liet zich niet beïnvloeden. Hij riep Paulus en zei tegen hem: "Wie bent u en wat is uw leer? Want het is niet gering wat ze tegen u inbrengen."

Eens temeer valt op dat Paulus' situatie wordt geschilderd met de kleuren van Jezus' lijdensverhaal. Moest hij zich ook niet verantwoorden tegenover de stadhouder Pilatus? Stelde die Jezus niet nagenoeg dezelfde vraag?

17
Nu nam Paulus het woord: "Als ik vandaag word verhoord over wat ik leer, luister dan proconsul. De levende God, de God der wrake, de naijverige God, de God die zichzelf genoeg is, wil de redding van de mensen en heeft mij gezonden om hen te ontrukken aan het verderf en de onreinheid, aan alle zingenot en aan de dood, opdat zij niet meer zondigen. Daarom heeft God zijn Zoon gezonden, die ik verkondig en op wie ik de mensen leer hun hoop te vestigen. Hij alleen heeft medelijden gehad met de dwalende wereld, opdat de mensen niet meer onder het gericht zouden zijn, maar geloof zouden hebben, vrees voor God, kennis van de ingetogenheid en liefde tot de waarheid. Welnu, als ik leer wat mij door God geopenbaard is, wat misdoe ik dan, proconsul?" Hierop liet de stadhouder Paulus in boeien slaan en naar de gevangenis brengen totdat hij gelegenheid had hem nader te horen.

18
Thecla intussen deed 's nachts haar armbanden af en gaf ze aan de portier. De deur werd voor haar opengedaan en zij begaf zich naar de gevangenis. Ze gaf de cipier een zilveren spiegel en ging naar binnen, naar Paulus. En nadat ze aan zijn voeten was gaan zitten, vernam ze de machtige daden van God. Paulus was volstrekt niet bang, maar handelde met de vrijmoedigheid die van God komt. En bij haar groeide het geloof, terwijl ze zijn boeien kuste.

19
Terwijl nu Thecla door haar huisgenoten en Tamyris werd vermist, werd ze, alsof ze in levensgevaar verkeerde, in alle straten gezocht. Toen vertelde een van de medeslaven van de portier dat zij 's nachts was uitgegaan. Men onderwierp de portier aan een verhoor en hij vertelde hun, dat ze naar de vreemdeling in de gevangenis was gegaan. Zij gingen erheen overeenkomstig zijn aanwijzingen en vonden haar als het ware mede-geboeid door haar liefde. Vandaar gingen ze naar buiten, namen de menigten met zich mee en vertelden het aan de stadhouder.

20
Deze gaf opdracht Paulus voor de rechterstoel te brengen. Thecla wentelde zich heen en weer op de plek waar Paulus had gezeten toen hij onderricht gaf in de gevangenis. De stadhouder liet ook haar voor de rechterstoel brengen, en zij ging er vol vreugde en jubelend naar toe. Toen Paulus opnieuw werd voorgeleid, riep de menigte met nog meer aandrang: "Hij is een tovenaar, weg met hem!" Maar de stadhouder luisterde met genoegen naar Paulus over de heilige werken van Christus. En nadat hij beraadslaagd had, liet hij Thecla roepen en vroeg: "Waarom huwt u niet volgens de wet van Iconium met Tamyris?" En zij stond daar en hield haar blik op Paulus gevestigd. En toen ze geen antwoord gaf riep haar moeder Theoclia luidkeels: "Verbrand die wetteloze, verbrand die vijandin van het huwelijk midden in het theater, opdat alle vrouwen die door hem zijn onderwezen, bang worden."

21
De gebeurtenissen grepen de stadhouder hevig aan. Toch liet hij Paulus geselen en uit de stad zetten en veroordeelde hij Thecla tot de brandstapel. Meteen stond de stadhouder op en ging naar het theater. En de hele menigte trok uit naar het toneel van de foltering. Wat Thecla betreft, zoals een lam in de wildernis om zich heen kijkt naar de herder, zo zocht zij Paulus. En terwijl zij naar de menigte keek, zag zij de Heer zitten in de gedaante van Paulus

Volgens een aantekening van Klijn komt dit gegeven ook elders voor. Zo verschijnt Christus in de gedaante van Thomas in de Handelingen van Thomas 11, en in de gedaante van Petrus in de Handelingen van Petrus 22.

en ze zei: "Alsof ik het niet volhoud is Paulus gekomen om naar mij te zien." En zij hield haar ogen aandachtig op hem gericht. Maar Hij ging terug naar de hemel.

22
De jongens en de meisjes droegen hout en stro aan om Thecla te verbranden. En toen zij naakt werd binnengebracht, barstte de stadhouder in tranen uit en bewonderde de kracht die in haar was. De gerechtsdienaren stapelden het hout op en bevalen haar de brandstapel te bestijgen. Zij maakte het kruisteken en stapte op het hout. Zij staken het aan. Maar hoewel een groot vuur opvlamde, raakte het vuur haar niet. Want God erbarmde zich en liet een onderaards gerommel ontstaan, en van boven wierp een wolk, zwaar van water en hagel, haar schaduw neer. Haar hele inhoud stortte zich uit, zodat velen gevaar liepen te sterven, het vuur uitdoofde en Thecla gered werd.

23
Paulus was intussen aan het vasten, samen met Onesiforus en diens vrouw en kinderen, in een open grafgewelf aan de weg van Iconium naar Dafne. Maar toen er vele dagen van hun vasten verstreken waren, zeiden de kinderen tegen Paulus: "We hebben honger." En ze hadden geen geld om brood te kopen. Want Onesiforus had de dingen van de wereld achtergelaten en was Paulus met zijn hele gezin gevolgd. Paulus legde zijn opperkleed af en zei: "Kom kind, koop een paar broden en breng ze hier."

Blijkbaar gaf hij opdracht van de opbrengst van zijn mantel brood te kopen. Klijn verwijst naar Lukas 22,36: "... hij verkope zijn mantel en kope een zwaard."

Terwijl nu het kind aan het kopen was, zag het Thecla, zijn buurmeisje, en zei stomverbaasd: "Thecla, waar ga je heen?" Zij antwoordde: Ik zoek Paulus, want ik ben uit het vuur gered." Daarop zei het kind: "Kom, dan zal ik je bij hem brengen. Want hij zucht om jou en bidt en vast al zes dagen."

24
En toen zij bij het grafveld kwam, trof zij Paulus op zijn knieën aan, terwijl hij bad: "Vader van Christus, laat het vuur Thecla niet raken, maar sta haar bij, want u behoort zij toe." Zij echter riep, terwijl zij achter hem stond: "Vader, die de hemel en de aarde geschapen hebt, Vader van uw geliefde Zoon Jezus Christus, ik zegen u, omdat U mij uit het vuur gered hebt opdat ik Paulus zou weerzien." Paulus stond op en zag haar en hij zei: "God, kenner van de harten (vgl. Handelingen 01,24 en 15,08), Vader van onze Heer Jezus Christus, ik zegen U, omdat U haastig voor mij vervuld hebt wat ik U vroeg, en mij verhoord hebt."

25
En binnen in het grafgewelf heerste hartelijke liefde, en Paulus, Onesiforus en alle anderen juichten van vreugde. Ze hadden vijf broden, groente, water en zout en ze verheugden zich over de heilige werken van Christus. En Thecla zei tegen Paulus: "Ik zal al mijn haar afknippen, en u volgen, waarheen u ook gaat." Hij antwoordde: "De tijd is slecht en jij bent mooi. Laat het niet gebeuren dat een andere beproeving je overvalt, erger dan de eerste, en je niet volhoudt, maar bezwijkt." Daarop zei Thecla: "Geef mij slechts het zegel in Christus en geen verzoeking zal mij raken." Paulus antwoordde: "Thecla, wees geduldig en je zult het water ontvangen."

Klijn verduidelijkt dat 'het zegel in Christus' een aanduiding is voor de doop (vgl. 2 Korintiërs 02,22).

26
En Paulus zond Onesiforus met zijn hele gezin terug naar Iconium. Daarna nam hij Thecla mee en ging naar Antiochië. Meteen bij hun aankomst werd een syriarch, Alexander genaamd, toen hij Thecla zag, op haar verliefd en probeerde hij Paulus met geld en geschenken gunstig te stemmen.

Een syriarch was volgens Klijn een opperpriester van de keizercultus in Syrië. Zo had je in Klein-Azië asiarchen.

Maar Paulus zei: "Ik ken de vrouw die u bedoelt niet, ze is niet van mij." Maar hij, een machtig man, omhelsde haar zomaar op straat. Zij liet dat niet toe, maar zocht Paulus en riep heftig: "Schend niet een vreemdelinge, schend niet een dienstmaagd van God! Ik behoor tot de hoogste kringen van Iconium, en omdat ik niet wilde huwen met Tamyris, ben ik uit de stad verjaagd." En ze pakte Alexander vast, scheurde hem de mantel van het lijf en trok de krans van zijn hoofd en gaf hem over aan de algemene bespotting.

Klijn verduidelijkt dat die krans duidde op zijn priesterlijke functie en dat Thecla's optreden dus heiligschennis was.

27
Maar hij, enerzijds verliefd op haar, maar anderzijds beschaamd over wat hem was overkomen, bracht haar voor de stadhouder en toen zij toegaf dat ze dat gedaan had, veroordeelde deze haar tot de wilde dieren. De vrouwen waren verbijsterd en riepen bij de rechterstoel: "Een schandelijk vonnis, een goddeloos vonnis!" Thecla vroeg de stadhouder haar toe te staan dat zij kuis zou blijven tot de strijd met de wilde dieren. Een rijke dame, een koningin, Tryfena genaamd, wier dochter gestorven was, nam haar in verzekerde bewaring en zij was haar tot troost.

Klijn merkt op dat zij een historische persoon was. Zij was een verwante van keizer Claudius (vgl. hoofdstuk 36) en gehuwd met de Thracische koning Kotys. Na zijn dood kan zij zich zeer wel in Antiochië gevestigd hebben, aldus Klijn. Daar kan nog aan toegevoegd worden dat zij tezamen met haar zuster Tryfosa als heilige wordt vereerd; feestdag: 10 november.

28
Toen nu de optocht van de wilde dieren plaatsvond, bond men haar vast aan een grimmige leeuwin, en koningin Tryfena volgde haar. Maar de leeuwin likte, terwijl Thecla op haar rug zat, haar voeten en de hele menigte was buiten zichzelf van verbazing. De aanklacht waarop ze was veroordeeld, was te lezen in het opschrift: "Heiligschenster". En de vrouwen met hun kinderen riepen opnieuw: "O God, een misdadig vonnis wordt in deze stad ten uitvoer gelegd." Na de optocht nam Tryfena haar weer bij zich. Want haar dochter Falconilla was gestorven en had in een droom tegen haar gezegd: "Moeder, neem de eenzame vreemdelinge in mijn plaats, opdat zij voor mij bidt en ik word overgebracht naar de plaats van de rechtvaardigen."

29
Toen nu Tryfena haar na de optocht bij zich nam, was ze enerzijds bedroefd, dat Thecla de volgende dag tegen de wilde dieren zou strijden, maar omdat ze anderzijds vurig haar dochter Falconilla liefhad, zei ze: "Mijn tweede kind Thecla, kom, bid voor mijn kind, opdat ze leeft in eeuwigheid. Want dat heb ik in mijn slaap gezien." Thecla draalde niet, maar verhief haar stem en sprak: "Mijn God, Zoon van de Allerhoogste, Gij die in de hemel zijt, geef haar overeenkomstig haar wil dat haar dochter Falconilla zal leven in eeuwigheid." Bij deze woorden van Thecla was Tryfena bedroefd, daar ze bedacht dat een zo grote schoonheid voor de wilde dieren geworpen werd.

30
Bij het aanbreken van de dag kwam Alexander haar ophalen, want hij gaf de wilde-dierenspelen. Hij zei: "De stadhouder heeft plaatsgenomen, en de massa rumoert tegen ons. Geef me de dierenvechtster mee." Maar Tryfena slaakte een kreet, zodat hij wegvluchtte, en ze zei: "Na het verlies van mijn Falconilla komt voor de tweede maal leed over mijn huis, en er is niemand om me te helpen, noch een kind, want dat is gestorven, noch een verwant, want ik ben weduwe. God van mijn kind Thecla, kom Thecla te hulp!"

31
Nu stuurde de stadhouder soldaten om Thecla te halen. Maar Tryfena ging niet opzij, maar greep haar hand en bracht haar zelf, terwijl ze zei: "Mijn dochter Falconilla heb ik naar het graf gebracht; jou Thecla, breng ik naar de strijd met de wilde dieren." En Thecla weende bitter en ze zuchtte tot de Heer met de woorden: "Heer God in wie Ik geloof, tot wie ik mijn toevlucht heb genomen, die mij uit het vuur hebt gered, loon Tryfena naar haar verdienste, want zij heeft medelijden gehad met uw dienstmaagd en mij in mijn kuisheid bewaard."

32
Nu ontstond er rumoer, gebrul van de wilde dieren en geroep van het volk en van de vrouwen die bij elkaar zaten. De mannen riepen: "Breng de heiligschenster binnen", de vrouwen: "Moge de stad vernietigd worden om deze schanddaad. Vernietig ons allen, proconsul. Het is een gruwelijk schouwspel, een schandelijk vonnis!"

33
Thecla intussen werd van Tryfena afgenomen en ontkleed. Ze kreeg een lendeschort en werd in het stadion geduwd. Leeuwen en beren werden op haar losgelaten. Maar een grimmige leeuwin die aangestormd kwam, ging aan haar voeten liggen. De menigte vrouwen slaakte een luide kreet. Nu liep er een berin op haar af. Maar de leeuwin stortte zich op de berin en verscheurde haar. Daarna rende een leeuw die tegen mensen was afgericht en aan Alexander toebehoorde, op haar af. De leeuwin bond de strijd met hem aan en kwam samen met hem om. Toen jammerden de vrouwen nog meer, omdat ook de leeuwin, haar verdedigster gestorven was.

34
Toen liet men vele dieren binnen, terwijl zij rechtop stond, de armen uitgestrekt in gebed. En toen zij haar gebed beëindigd had, wendde zij zich om en zag een groot bassin vol met water, en ze zei: "Nu is het tijd om me te dopen." En ze wierp zich erin met de woorden: "In de naam van Jezus Christus doop ik mij op mijn laatste dag." Bij het zien daarvan barstten alle vrouwen en het hele volk in tranen uit, en ze zeiden: "Werp u niet in het water." Ook de stadhouder weende bij de gedachte dat een zo grote schoonheid door robben verslonden zou worden. Zij wierp zich dus in het water in de naam van Jezus Christus. Maar de robben zagen de gloed van een bliksemflits en dreven dood op het water. En om haar heen was een wolk van vuur, zodat de wilde dieren haar niet konden bereiken, en men haar niet naakt kon zien.

In de inleiding zagen we dat Tertullianus vooral was gevallen over Thecla's dooppraktijken. Dit is echter de enige keer dat ervan sprak is in 'De Handelingen van Paulus en Thecla'. Straks zal zij aan Paulus zeggen dat de Allerhoogste haar de kracht gegeven heeft te dopen. Dat slaat waarschijnlijk op dit moment van haar zelfdoop. Dwingender lijkt mij de vraag of men sacramenten wel aan zichzelf kan toedienen. Moeten die niet juist bij uitstek ontvangen worden?

35
Toen er andere, nog woestere, dieren werden losgelaten, begonnen de vrouwen te jammeren. Sommigen van hen wierpen bladeren, anderen nardus, weer anderen kaneel of amoom, zodat er een massa reukwerken was. En de dieren die binnengelaten waren, werden als het ware door slaap bevangen en raakten haar niet aan. Daarom zei Alexander tegen de stadhouder: "Ik heb stieren die zeer woest zijn. Laten we de dierenvechtster daaraan vastbinden." Bedroefd stemde de stadhouder toe en zei: "Doe wat u wilt." En men bond haar aan haar voeten tussen de stieren en hield gloeiende poken onder hun geslachtsdelen; dan zouden ze nog meer opgehitst worden en haar doden. Zij schoten inderdaad vooruit. Maar de vlam die om haar heen brandde, verteerde de touwen en het was alsof ze niet vastgebonden zat.

36
Tryfena echter viel in zwijm, terwijl ze bij de omheining van de arena stond, zodat haar dienaressen zeiden: "Koningin Tryfena is gestorven!" De stadhouder liet een einde maken aan de spelen en de hele stad werd ongerust. En Alexander viel de stadhouder te voet en zei: "Heb medelijden met mij en met de stad en laat de dierenvechtster vrij, opdat niet ook de stad mee te gronde gaat. Want als de keizer dat hoort, zal hij misschien ook de stad te gronde richten, omdat zijn verwante, koningin Tryfena, is gestorven bij de omheining van de arena."

37
En de stadhouder riep Thecla bij de dieren vandaan en vroeg haar: "Wie ben jij? En wat is er met jou dat niet een van de wilde dieren jou aangeraakt heeft?" Zij antwoordde: "Ik ben een dienstmaagd van de levende God. En wat er met mij is: ik heb geloofd in Gods Zoon, in Wie Hij zijn welbehagen heeft gesteld. Omwille van Hem heeft niet één van de wilde dieren mij aangeraakt. Want Hij alleen is het doel van de redding en het fundament van onsterfelijk leven. Want voor wie worstelen met de storm is Hij een toevlucht, voor verdrukten een rustplaats, voor wanhopigen een beschutting. Kortom, alwie niet in Hem gelooft, zal niet leven, maar sterven in eeuwigheid."

38
Toen hij dat hoorde, liet de stadhouder kleren brengen, en zei: "Trek deze kleren aan." Zij antwoordde: "Die mij gekleed heeft toen ik naakt was temidden van de wilde dieren, Die zal me op de dag van het oordeel bekleden met heil." En ze nam de kleren en trok ze aan. En terstond vaardigde de stadhouder een beschikking uit van deze inhoud: "Thecla, de godsvruchtige dienstmaagd van God, laat ik u vrij." En alle vrouwen riepen luid, en als uit één mond prezen ze God met de woorden: "Er is één God, Hij die Thecla gered heeft." Zodat door het stemgeluid de hele stad op haar grondvesten trilde.

39
Tryfena die het goede nieuws gehoord had, ging met een menigte Thecla tegemoet, omhelsde haar en zei: "Nu geloof ik dat de doden worden opgewekt. Nu geloof ik dat mijn kind leeft. Kom binnen, ik zal al mijn bezit aan je vermaken." Thecla ging met haar naar binnen en rustte in haar huis acht dagen uit, terwijl ze haar het woord van God onderwees, zodat zij geloofde, alsook de meeste van haar dienaressen en grote vreugde in het huis heerste.

40
Maar Thecla verlangde naar Paulus en liet hem overal zoeken. En men meldde haar dat hij in Myra was. Toen nam ze dienaren en dienaressen, omgordde zich en vernaaide haar kleed tot een mantel zoals mannen die dragen en ging naar Myra. En ze vond Paulus, terwijl hij het woord van God sprak, en vertoonde zich aan hem. Hij stond stomverbaasd toen hij haar en de menigte bij haar zag en vroeg zich af of soms een nieuwe beproeving haar bedreigde. Maar zij merkte het en zei tegen hem: "Ik heb het bad ontvangen, Paulus. Want Hij die u de kracht heeft gegeven voor de Blijde Boodschap, heeft ook mij de kracht gegeven om te dopen."

41
Paulus nam haar bij de hand, en bracht haar naar het huis van Hermias en hoorde alles van haar, zodat hij zich zeer verbaasde en de toehoorders gesterkt werden en voor Tryfena baden. En Thecla stond op en zei tegen Paulus: "Ik ga naar Iconium." Paulus antwoordde: "Ga en onderwijs het woord van God." Tryfena zond haar veel kleding en goud, zodat zij een deel ervan bij Paulus kon achterlaten ten dienste van de armen.

42
Zelf ging ze terug naar Iconium. En ze ging binnen in het huis van Onesiforus en viel neer op de vloer waar Paulus had gezeten, toen hij de woorden van God onderwees. Wenend sprak ze: "O God van mij en van dit huis, waar voor mij het licht is gaan schijnen, Christus Jezus, Zoon van God, mijn Helper in de gevangenis, Helper voor stadhouders, Helper in het vuur, Helper bij de wilde dieren, Gij zijt God en aan U is heerlijkheid in eeuwigheid. Amen."

43
Ze vernam dat Tamyris gestorven was, maar trof haar moeder nog in leven. En ze riep haar moeder en zei tegen haar: "Theoclia, moeder, kunt u geloven dat de Heer in de hemel leeft? Want als u naar bezit verlangt, zal de Heer het u door mij geven. Of naar uw kind: zie, ik sta voor u." Toen ze dat getuigd had, ging ze naar Seleucië, en nadat ze velen had verlicht door het woord, ontsliep ze in een goede slaap.'

Verering & Cultuur
Latere verhalen voegden almaar wonderbaarlijker elementen toe. Aan de reeds vermelde folteringen van vuur en wilde dieren ging vooraf dat ze in een greppel met adders werd gegooid, maar een vuurbol doodde de dieren. In tegenstelling tot 'De Handelingen van Paulus en Thecla' zou ze volgens het Romeinse Martelarenboek uiteindelijk toch in Iconium de marteldood gestorven zijn; in Seleucië (in Isaurië, Zuidoost-Turkije, bij Paulus' geboorteplaats Tarsus) vond ze dan haar laatste rustplaats.

Hoe dan ook, sinds de 4e eeuw was Seleucië het centrum van haar verering. Aan het eind van de vierde eeuw leefde hier een traditie die wist te vertellen dat ze even buiten de stad als kluizenares een berg bewoonde. Zij verkondigde het evangelie en mensen vonden er genezing. Dit kwam haar te staan op de jaloezie van de artsen uit de omgeving. Die probeerden haar uit de weg te ruimen. Maar de berg opende zich en nam haar in zich op.

Er waren aan haar gewijde kerken in Betfage bij Jeruzalem, in Libië en op Cyprus. Tegenwoordig zou zich haar hoofd in Milaan bevinden, een arm in Barcelona; andere lichaamsdelen zijn er in Chartres, Bologna en Keulen. In 1319 werden relieken overgebracht vanuit Armenië naar Tarragona. In 1568 werd zij officieel in het brevier opgenomen. Sinds de kalenderhervorming van het Tweede Vaticaans Concilie (1969/70) is zij geschrapt.
In de oosterse kerk wordt zij vereerd als heilige genezer. In Duitsland is zij patrones van Welden bij Augsburg; in Italië van de plaats Este en van de domkerk te Milaan; in Spanje van de plaats Tarragona; in Zwitserland van het plaatsje Donatyre in het Zwitserse kanton Vaud (tot de 15e eeuw heette dit dorp Domna Thekla). Voorts is zij beschermheilige van stervenden en - in Spanje - van typistes (het Spaanse woord 'tecla' betekent: schrijfmachinetoets; haar voorspraak wordt ingeroepen tegen oogziekten, pest en vuur. Zij is ook patrones van de Sint-Thecla-broederschappen.

Zij wordt afgebeeld als (halfnaakte) jonge vrouw, soms aan een paal gebonden; soms een stier of wild dier aan de voeten; met een vurige bol in de hand; met een slang in de hand of slangen die om haar heen kronkelen; als maagd met een kruisbeeld; palmtak; op de brandstapel; soms samen met St Paulus.


Bronnen
[000; 000»bk:Festugière; 000»boeken-Paulus; 000»sys; 109p:609(vig); 111; 122; 123p:46.49; 149/3p:776; 165p:262-263; 176p:87; 200/2(09.23); 201p:17(5e-4); 233p:648; 247p:139(130); 293p:186; 300p:381; 328p:90; 500; Dries van den Akker s.j./2007.09.11]

© A. van den Akker s.j.

VoorwoordHoe wordt men heilige?
© AuteursrechtWoordenboek
LeeswijzerGastenboek
Bronnen