×
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.
Sluit het venster om te blijven.
Info afb. |
Helena Keizerin-moeder, Nicomedië (Kl.-Azië) / Rome (Italië) / Hautvillers (Frankrijk); † ca 328.
Feest 6 maart (ontdekking relieken H. Kruis te Jeruzalem) & 21 (oosterse kerk, tezamen met haar zoon keizer Constantijn) & 22 (vroeger, sterfdag van haar zoon Constantijn) mei & 18 augustus
Geschiedenis
Helena moet rond 255 geboren zijn en was afkomstig uit het plaatsje Drepanon in de provincie Bithynië in Klein-Azië. Daar was zij slechts een eenvoudig dienstertje op een boerenhoeve, annex herberg. Zij viel zo op door haar schoonheid dat keizer Constantius Chlorus haar als bijvrouw koos. Bij hem kreeg zij in 274 Constantijn, de latere keizer van het Romeinse Rijk. Na verloop van tijd verstootte Constantius haar weer ten gunste van zijn wettige vrouw. Zij werd pas weer in genade aangenomen, toen haar zoon de troon had bestegen in het jaar 306. Hij gaf haar de eretitel 'Augusta' (= 'Verhevene').
Vanaf dit moment is het bijzonder moeilijk in haar levensberichten legende en werkelijkheid van elkaar te onderscheiden. Constantijn was de gevreesde keizer Diocletianus opgevolgd, berucht vanwege zijn christenvervolgingen op grote schaal. Volgens de legende had Constantijn aanvankelijk die traditie voortgezet. Maar uiteindelijk had hij zich tot het christendom bekeerd en die godsdienst een bevoorrechte status in zijn Rijk gegeven: dat was de inhoud van het beroemde edict van Milaan uit het jaar 313.
Vanaf dat moment hebben de keizer en zijn moeder een immense invloed gehad op de verspreiding van het christelijk geloof. Volgens de legende pelgrimeerde zij nog op gevorderde leeftijd, in 324, naar het Heilig Land om er herinneringen terug te vinden aan de persoon van Jezus. Zij liet zich de plek aanwijzen waar Jezus was geboren en beval dat er een kerk moest worden gebouwd. Zij zou de relieken van de Drie Wijzen hebben teruggevonden. Zij liet een kerk bouwen op de plek waar het huisje van Nazareth had gestaan en één in de Hof van Olijven, op de plek waar Jezus in doodsangst tot de Vader had gebeden, en ook nog één op de plaats waar Hij ten hemel zou zijn opgestegen. Daarenboven stichtte zij een aantal kloosters in het Heilige Land.
Nog altijd volgens de legende werd door haar toedoen Jezus' kruis in Jeruzalem teruggevonden; ook op die plek liet zij een kerk bouwen. Daarbij kwamen ook de spijkers van Jezus' kruisiging weer tevoorschijn, de lans waarmee hij was doorstoken en het opschrift met de letters 'INRI'. Ook Jezus' tunica, waar de soldaten onder het kruis om hadden gedobbeld, omdat ze geweven was uit één stuk kwam tevoorschijn. Die liet zij tezamen met het gebeente van de apostel Matthias overbrengen naar Trier, de toenmalige keizerlijke residentie. Zij gaf er de aanzet tot de bouw van de domkerk; daar werd de heilige tuniek bewaard en voor pelgrims tentoongesteld. Zo ontstond er de devotie tot de Heilige Rok. Ook in deze stad zou zij een klooster gesticht hebben.
Met haar zoon stichtte zij de kerk van het Heilig Kruis in Rome en de apostelkerk in Constantinopel. Volgens de overlevering zou zij ook aan de basis hebben gestaan van de St-Gereonskerk in Keulen, en van de kerken te Xanten en Bonn, allemaal gebouwd ter ere van de Thebaanse Martelaren († 286; feest 22 september).
In 326 verleende Constantijn zijn moeder de titel van 'Keizerin'. Zij zou gestorven zijn rond 330 te Nicomedië, de keizerlijke residentie in het oosten. Waarschijnlijk in het kader van een lijkrede maakte een priester, Eustathius van Antiochië, melding van haar bescheiden afkomst; hij werd uit zijn ambt ontslagen en gedegradeerd.
Rond de persoon van Helena zijn vele legenden geweven. We zullen ze hieronder achtereenvolgens de revue laten passeren.
Daarbij maken we vooral gebruik van de beroemde legendenbundel, zoals Jacobus de Voragine († 1298; feest 13 juli) die in de 13e eeuw samenstelde onder de titel 'Legenda Aurea' (= 'Gulden Legendes'). Naar eigen zeggen steunt Jacobus op talrijke bronnen, die hij telkens vermeldt. Helaas zegt hij bijna nooit waar precies men zijn verwijzing kan naslaan. Een enkele keer komt hij er met eigen commentaar tussendoor, met name, wanneer hij zelf de legende ongeloofwaardig vindt. In het vervolg zullen we Jacobus' tekst cursief weergeven. De vertaling en de verklarende aantekeningen in kleine letters ertussendoor zijn van mij zelf.
1e Legende: Helena's vermeende Britse afkomst
Er is een oude Engelse legende die beweert, dat Helena de dochter was van de legendarische koning Cole (ook wel Coel of Clohel genoemd) van Colchester. Keizer Constantius Chlorus zou haar op zijn veldtocht door Zuid-Engeland ontmoet hebben om vervolgens met haar in het huwelijk te treden. Maar er zijn helaas geen historisch betrouwbare aanwijzingen dat koning Cole ook werkelijk heeft bestaan, laat staan dat hij een dochter had, Helena, die huwde met de later keizer Constantius. Wel staat het historisch vast dat Constantius Chlorus tegen het eind van de derde eeuw in Zuid-Engeland is geweest.
[329/3p:939;Geoffrey Ashe 'King Arthur's Avallon. The story of Glastonbury' Glasgow, Collins, 1957 Fontanabooks 3225 p:53-54]
Dit verhaal is ook bekend aan Jacobus de Voragine. Bij hem heet de koning Clohel. Overigens heet bij hem de keizer niet Constantius, maar Constantinus, net als zijn zoon. Hij schrijft over Helena's afkomst:
Helena was vroeger een boerenmeid geweest die door Constantinus tot vrouw gekozen was omwille van haar grote schoonheid. Daarover horen we bij Ambrosius:
'Men zegt dat ze een dienstertje in een herberg is geweest; toch nam Constantinus de Oudere, de latere keizer, haar tot vrouw. Zij was een goede meid; met ijver zocht zij de kribbe van de Heer.
Verwijzing naar het feit dat zij Jezus' kribbe in Bethelehem zou hebben teruggevonden. Ambrosius plaatst dit feit in het licht van een beroemde tekst van de profeet Jesaja: 'Een os kent zijn eigenaar, een ezel de krib van zijn meester, maar Israël weet van niets, mijn volk heeft geen begrip.' In tegenstelling tot het volk Israël kent Helena dus wel de meester van de kribbe.
Een voortreffelijke meid, want zij kende de herbergier die de wonden heelde van degenen die in handen van rovers was gevallen.
Toespeling op haar afkomst als dienstertje in een herberg, door Ambrosius geplaatst in het licht van Jezus' verhaal over de Barmhartige Samaritaan: blijkbaar zag hij in de herbergier uit het verhaal een symbolische aanduiding voor Jezus of God de Vader.
Zij beschouwde alles als vuilnis, als zij Christus maar kon winnen.
Verwijzing naar Paulus' uitspraak dat hij zijn vroeger jodse godsdienstbeleving als vuilnis was gaan beschouwen sinds hij Christus gevonden had (Filippenzen 03,08).
Vandaar dat Christus haar uit de vuiligheid heeft verheven tot het Rijk.'
Dat zegt Ambrosius. Anderen menen, zoals trouwens ook in een eeuwenoude kroniek staat opgetekend, dat Helena de enige dochter was van Clohel, de koning der Britten. Op zijn tocht naar Brittannië nam Constantinus haar tot vrouw, met de bedoeling dat het hele Britse eiland aan hem zou toevallen na Clohels dood.
Dat beweren overigens de Britten zelf. Maar je kunt in de boeken ook vinden dat ze uit Trier afkomstig was.
In deze laatste opmerking komt dus Jacobus zelf even om de hoek kijken om te zeggen wat hij ervan vindt. Elders horen we nergens dat er een traditie bestaat die beweert dat Helena eventueel uit Trier kwam.
[183]
2e Legende: de kruisvinding
Helena's naam is van oudsher verbonden met de terugvinding van het kruis waaraan Jezus gestorven zou zijn. Dat wil zeggen: de alleroudste verhalen over de kruisvinding vermelden nog niets over haar bemoeienissen, maar reeds de kerkvaders Eusebius van Cesarea († 339) en Ambrosius van Milaan († 397) weten al te vertellen hoe keizerin-moeder Helena op zoek ging naar het Heilig Kruis. Op het moment, dat zij erover vertellen, ligt Helena's bezoek aan het Heilig Land nog maar enkele tientallen jaren terug in de tijd...
In zijn Legenda Aurea begint Jacobus de Voragine eerst de legende van het heilig kruis te vertellen. Een prachtig voorbeeld van middeleeuwse vertelkunst, waarin allerlei gegevens uit de traditie met elkaar in verband worden gebracht. Niet de historiciteit komt daarbij op de eerste plaats, maar de diepzinnigheid, de stof tot nadenken, de veronderstelling van Gods planmatig handelen in de geschiedenis. Jacobus de Voragine komt pas in de war, als de legendes elkaar lijken tegen te spreken. Dat is het geval bij de bekering van keizer Constantijn. Er bestaan twee verhalen over. In het ene wordt verteld hoe Constantijn slag levert tegen de barbaarse troepen aan de Donau, en hoe hij de overwinning behaalt door het teken van het kruis aan te nemen. In het andere wordt verteld hoe het teken van het kruis hem de overwinning én de keizerstitel oplevert, als hij slag levert tegen Maxentius bij de Milvische brug. Jacobus de Voragine probeert een oplossing te vinden voor de tegenstellingen door te veronderstellen dat het in het eerste geval niet om Helena's zoon ging, maar om haar man die - naar hij althans veronderstelt - eveneens Constantinus heette.
Er zitten ook een aantal tegenstellingen in de berichten over Constantijn's doop. Wie diende het hem toe, en wanneer? Volgens de ene bron was het Eusebius (de paus, gestorven rond 310, of toch de hofprelaat uit Cesarea?), in het andere paus Silvester († 314). De één zegt dat hij meteen werd gedoopt, de ander beweert dat hij pas op zijn sterfbed het doopsel ontving.
We laten weer Jacobus de Voragine aan het woord. Naar aanleiding van het feest van Kruisvinding op 3 mei vertelt hij:
'Dit feest heet Heilig-Kruisvinding, omdat op deze dag het heilig kruis gevonden zou zijn. Eerder werd het gevonden in het aards paradijs door Adam's zoon Seth, zoals we nog zullen horen. Vervolgens werd het gevonden op de Libanon door Salomo, toen door de koningin van Sheba in de tempel van Salomo, daarna werd het door de Joden gevonden in de vijver van Siloam en op deze dag werd het gevonden door Keizerin Helena op de Calvarieberg. Het heilig kruis werd ruim tweehonderd jaar na de opstanding van onze Heer teruggevonden.
Naar aanleiding van het trefwoord 'kruisvinding' laat Jacobus dus alle momenten in de geschiedenis de revue passeren, waarop dat woord van toepassing is. In feite dient deze opsomming als een samenvatting van de lange middeleeuwse legende over de lotgevallen van het Heilig Kruis.
2.1. Legende: Geschiedenis van het kruishout
[naar JACOBUS de Voragine 'Legenda Aurea' onder Kruisvinding].
We lezen nu in het Evangelie van Nicodemus: 'Toen Adam ziek werd, ging zijn zoon Seth naar de poort van het aards paradijs en vroeg om olie van de Boom van het Medelijden. Want daarmee wilde hij het lichaam van zijn vader insmeren; in de hoop dat hij weer beter zou worden. Toen verscheen hem de aartsengel Michaël met de woorden:
"Probeer niet de olie van de Boom van het Medelijden te pakken te krijgen en zit daar verder ook niet over in, want je mag ze niet hebben, voordat er vijf-en-vijftighonderd jaar voorbij zijn."'
Het zogenaamde Nicodemus-Evangelie is een apokrief geschrift, d.w.z. niet opgenomen in de kerkelijk goedgekeurde lijst van bijbelboeken. Het wordt ook wel onder de titel Pilatusacten toegeschreven aan Pilatus, die op latere leeftijd de gebeurtenissen rond Jezus op schrift zou hebben gesteld.
[353p:58]
Nu meent men dat er van Adam tot Christus' lijden niet meer dan eenenvijftighonderd-negenennegentig jaar verstreken zijn.
De Joodse jaartelling gaat ervan uit, dat er op het moment van Jezus geboorte ongeveer 3760 verstreken waren. Jacobus meent dat de profetie uit het Nicodemus-Evangelie met Jezus in vervulling is gegaan, en ziet zijn vermoeden bevestigd in het feit, dat er tussen Adam en Jezus - naar hij veronderstelt - niet 5500, maar 5100 jaar verstreken zijn.
Ook kunnen we lezen dat de engel aan Seth een twijgje gaf met de opdracht het te planten op de berg Libanon. In een Grieks verhaal, dat waarschijnlijk niet waarheidsgetrouw is, vinden we dat de engel aan Seth een beetje hout gaf van de boom waaraan Adam gezondigd had met de woorden:
"Zodra deze twijg vrucht draagt, zal je vader beter zijn."
Maar bij Seth's thuiskomst bleek zijn vader al te zijn overleden. Toen plantte hij het takje op zijn graf en het groeide en groeide en het werd een grote boom die er bleef staan tot de dagen van Salomo. Of dit allemaal waar is of niet, laten wij over aan het oordeel van de lezer, want dit is in geen enkele geschiedschrijving of kroniek te vinden.
Toen Salomo zag hoe mooi die boom was, liet hij hem omhakken om hem te gebruiken bij de bouw van de boshut. Maar het hout paste op geen enkele plaats van het huis.
Volgens andere bronnen werd dit hout gebruikt bij de bouw van de tempel in Jeruzalem.
Dat schrijft althans Johannes Beleth: het was hier te lang en daar te kort. En toen ze het een stuk korter hadden gemaakt om het in te passen, bleek het weer te kort uitgevallen te zijn. Dat maakte die bouwlieden kwaad en ze wierpen het hout terzijde. Tenslotte legden ze het over een meertje, zodat ieder die daar langs moest, eroverheen kon lopen.
De koningin van Sheba had van koning Salomo's wijsheid gehoord en kwam over de zee naar hem toe gevaren. Maar in de geest zag ze hoe ooit de Verlosser van de wereld aan dit hout zou worden opgehangen. Vandaar dat ze er niet overheen wilde lopen; integendeel, ze knielde ervoor neer en aanbad het. In de 'Historia Scholastica' lezen we echter dat de koningin van Sheba het hout ontwaarde in de boshut.
Op de terugweg naar haar land liet ze aan Salomo zeggen dat aan dat hout ooit iemand zou worden opgehangen, door wiens dood het Koninkrijk der Joden ten onder zou gaan. Daarom haalde Salomo dat hout weg en liet het diep in de aarde begraven. Maar juist op die plaats zou vele jaren later de schapenvijver worden aangelegd, waarin de Nathineeërs de dieren wasten die voor het offer waren bestemd.
Volgens de overlevering zou dit de vijver van Siloam zijn geweest, waar zieken rond lagen in de schaduw van de zuilengalerij, en waar Jezus eens de lamme genas die al 38 jaar ziek was (Johannes 05).
Vandaar dat de genezing van de zieken daar niet alleen plaats vond, omdat een engel het water aanraakte, maar ook door de kracht van dat hout! Bij het naderen van Christus' lijden, kwam het hout boven drijven. Toen de Joden het zagen, haalden ze het eruit en maakten daarvan het kruis dat voor onze Heer bestemd was. Er wordt ook wel gezegd dat het kruis van Christus uit vier houtsoorten bestond: palmbomen-, cypressen-, olijf- en cederhout. Daaraan ontleent men de dichtregel
'Ligna crucis palma,
cedrus, cypressus, oliva.'
Vertaling:
Het kruishout was van palmenhout,
ceder-, cypressen- en olijfhout.
Het kruis bestond namelijk uit vier afzonderlijke bestanddelen: de paal die rechtop stond, het dwarshout, het plankje bij zijn hoofd en de stam waarin het geheel rustte, of zoals Gregorius schrijft: het dwarslatje waarop Christus' voeten rustten. Het is dus best mogelijk dat elk van deze vier delen van een andere houtsoort was. Op deze verschillende houtsoorten schijnt de Apostel [Paulus] te doelen, wanneer hij zegt: 'Opdat u met alle heiligen de breedte en de lengte, de hoogte en de diepte begrijpen mag' (Efesiërs 03,18). Dit wordt door de grote leermeester Augustinus als volgt uitgelegd: 'Dit slaat op het kruis van Christus. De breedte is het dwarshout waarop zijn armen zich uitspreidden. De lengte die zich uitstrekt van de grond tot aan het dwarshout: daaraan hing zijn lichaam. De hoogte is het gedeelte boven het dwarshout: waar zijn hoofd hing. De diepte bevindt zich onder de aarde: waar het kruis in de grond geplant stond.'
Dit kostbare kruishout nu lag na Christus' dood meer dan tweehonderd jaar in de aarde verborgen. Toen werd het op de volgende manier door Keizer Constantijns moeder Helena gevonden.
Voordat Jacobus aan dat verhaal toekomt, moet hij eerst vertellen, hoe keizerin Helena in Jeruzalem terechtkwam. Dat wordt een lange aanloop, want daarmee hangt samen de bekeringsgeschiedenis van haar zoon, Keizer Constantijn. Eerst vernemen we dus hoe Constantijn zich bekeerde tot het christendom. Op dat moment blijkt zijn moeder in Jeruzalem te zijn, omdat zij sympathiseert met de Joodse godsdienst. Constantijn nodigt haar uit in gezelschap van de beste rabbijnen naar Rome te komen voor een openbaar debat tussen joden en christenen. Op basis daarvan bekeert Helena zich tot het christendom en gaat vervolgens naar Jeruzalem terug om te zien of er nog sporen van Jezus' leven te vinden zijn. Dat leidt uiteindelijk tot de ontdekking van het Heilig Kruis en van vele andere voorwerpen die met Jezus verband houden.
2.2. Legende: Keizer Constantijn's bekering: 1e versie: Slag aan de Donau
[naar JACOBUS de Voragine 'Legenda Aurea' onder Kruisvinding].
Het was de tijd dat zich aan de andere kant van de rivier de Donau een onafzienbare menigte barbaren verzamelde; zij hadden het plan om de rivier over te steken en zodoende alle landen tot aan het verre oosten aan zich te onderwerpen. Toen Constantijn daar lucht van kreeg, trok hij hen tegemoet en legerde zich tegenover hen aan deze kant van de Donau. Maar de massa barbaren werd al maar groter en ze maakten aanstalten om de rivier over te steken. Dat maakte Constantijn danig ongerust, want hij besefte dat het de volgende morgen al op een treffen zou uitlopen. Maar die nacht verscheen hem een engel en wekte hem met de woorden:
"Kijk omhoog!"
Hij keek omhoog en zag een lichtend kruis aan de hemel staan waar met gouden letters op geschreven stond:
'In dit teken zul je overwinnen.'
Door dit hemelse visioen voelde de keizer zich sterker dan ooit. Hij liet nu precies zo'n kruis vervaardigen als hij gezien had; dat liet hij voor zijn leger uittrekken. Zo reed hij vol goede moed de vijand tegemoet. Die maakte meteen rechtsomkeert en sloeg op de vlucht. Velen van hen werden gedood. Daarop liet Constantijn alle afgodspriesters bij zich roepen en vroeg hun met aandrang welke God bij dit teken hoorde. Maar ze zeiden dit teken niet te kennen. Toen kwam er een aantal christenen naar hem toe die hem over het mysterie van het kruis vertelden; waarbij ze hem het geloof in de Drie-eenheid uitlegden. Dat maakte Constantijn gelovig; hij ontving het heilig doopsel uit handen van Paus Eusebius of zoals we in een aantal boeken vinden uit handen van de bisschop Eusebius van Cesarea.
Hier lopen enkele zaken door elkaar. Historisch gesproken staat het vast, dat bisschop Eusebius van Cesarea een levensbeschrijving samenstelde van keizer Constantijn. Het was bisschop Eusebius van Nicomedië die de keizer doopte in de paasnacht van het jaar 337; niet in Rome, maar in de keizerlijke residentiestad Nicomedië, ten oosten van Constantinopel. Latere legendes gaan er ten onrechte van uit dat het paus Silvester was die de keizer het doopsel toediende.
Ook Jacobus is zich bewust van het feit, dat de bronnen elkaar hier tegenspreken. Hij maakt er melding van en wijst op eerdere pogingen om al de ongerijmdheden met elkaar in het reine te brengen: bisschop Eusebius zou in Nicomedië niet keizer Constantinus, maar diens vader Constantius gedoopt hebben, wiens naam ook vaak geschreven werd als Constantinus.
Veel in dit verhaal is in tegenspraak met wat we lezen in de Historia Tripartita, de Kerkgeschiedenis, het Leven van Silvester en in de Handelingen van de Pausen van Rome. Er zijn er heel wat die menen dat het hier niet gaat om de Constantijn die door paus Silvester werd gedoopt en tot het geloof gebracht, zoals een aantal verhalen ons doen geloven, maar dat het hier zijn vader betreft die ook Constantijn heette, zoals we kunnen lezen in meerdere andere verhalen. Want zoon Constantijn kwam op een andere manier tot het geloof; bovendien werd hij niet door Eusebius gedoopt, maar door Sint Silvester. Toen Constantijn Sr gestorven was, herinnerde zich zijn zoon de overwinning die zijn vader ooit door de kracht van het kruis had behaald. Hij zond zijn moeder Helena naar Jeruzalem om er naar het heilig kruis te gaan zoeken, zoals we hierna zullen vertellen.
2.3. Legende: Constantijn's bekering: 2e versie: Slag bij de Milvische Brug
[naar JACOBUS de Voragine 'Legenda Aurea' onder Kruisvinding].
Maar de Kerkgeschiedenis vertelt dat de overwinning anders tot stand kwam: 'Toen Maxentius het Romeinse Rijk binnenviel, trok keizer Constantijn hem tegemoet tot aan de Milvische brug om strijd met hem te leveren. Maar hij maakte zich behoorlijk ongerust en telkens hief hij zijn ogen ten hemel alsof hij vandaar enige hulp zou kunnen bespeuren. Toen hij 's nachts sliep, zag hij tegen de hemel bij zonsopgang het kruisteken in een krans van vuur opflakkeren. Er waren ook engelen bij die hem zeiden:
"Constantijn, in dit teken zul je overwinnen."'
Daarover schrijft de Historia Tripartita nog: 'Terwijl Constantijn zich verwonderd afvroeg wat dit te betekenen had, verscheen hem in de nacht daarop Christus zelf met het teken dat hij tegen de hemel had gezien; Hij droeg hem op net zo'n teken te laten vervaardigen: dan zou hij de komende slag winnen. Daar was de keizer heel blij mee en zeker van de overwinning tekende hij op zijn voorhoofd net zo'n kruis als hij aan de hemel had gezien; bovendien liet hij alle standaarden in kruisen veranderen, terwijl hij zelf een gouden kruis in de hand nam. Vervolgens vroeg hij aan God in zijn gebed dat deze niet wilde toestaan dat zijn rechterhand die bewapend was met het heilig kruis, door Romeins bloed zou worden bevlekt; liever - zo bad hij - wilde hij de overwinning op de vijand behalen zonder enig bloedvergieten. Intussen had Maxentius bevolen bootjes in de rivier te leggen zodat het erop leek dat ze als brug konden dienen. Toen Constantijn de rivier naderde, wilde Maxentius hem te vlug af zijn. Daarbij vergat hij even zijn eigen list en reed met een flinke ruiterij de brug op de anderen bevel gevend dat ze moesten volgen. Hij zakte in het water en verdronk. Zo kwam hij om door de list waarmee hij Constantijn de nederlaag had willen bezorgen. Daarop werd Constantijn eenstemmig tot keizer uitgeroepen.'
We lezen in een betrouwbare geschiedenis dat het geloof van de keizer nog gebrekkig was. Hij ontving ook het doopsel nog niet. Pas geruime tijd later had hij dat visioen van Petrus en Paulus, waarop hij door Paus Silvester werd gedoopt en dientengevolge verlost van zijn melaatsheid. Dat was het moment dat hij volledig in Christus geloofde. Daarom ook zond hij zijn moeder Helena naar Jeruzalem om het kruis van onze Heer te gaan zoeken. Maar in Ambrosius' brief over de dood van Theodosius en in de Historia Tripartita lezen we dat hij pas op zijn sterfbed het doopsel ontving. Hij heeft steeds zijn doop uitgesteld, omdat hij het liefste in het heilige water van de Jordaan gedoopt wilde worden. Dat zegt trouwens ook Hieronymus in zijn Kroniek. In ieder geval is het zeker dat hij onder Paus Silvester christen werd. Maar of hij het doopsel voor zich uitschoof, is niet duidelijk. Zo bestaat er twijfel over heel wat zaken in de legende van Sint Silvester.
Vandaar dat de geschiedenis van de kruisvinding zoals ze in de Kerkgeschiedenis wordt verteld en die overeenstemt met de Kroniek, waarschijnlijk geloofwaardiger is dan het verhaal dat doorgaans in de kerk wordt voorgelezen. Want het is zeker dat daar heel veel in staat wat niet met de waarheid overeen komt. Tenzij men veronderstelt, zoals wij hierboven deden, dat niet Constantijn bedoeld wordt, maar zijn vader die ook Constantijn heette. Maar ook dat is niet erg waarschijnlijk; zo staat het alleen in een paar geschriften van overzee.
Jacobus de Voragine verwijst in bovenstaande overpeinzing naar Constantijn's bekeringsverhaal, zoals verteld in de legende van paus Silvester. Hij maakt melding van een visioen met Petrus en Paulus en van melaatsheid waarvan hij genezen zou zijn. We voegen voor de goede orde die legende hier in. Het verhaal begint op het moment dat Constantijn nog in de geest van zijn voorgangers de christenen vervolgt.
2.4. Intermezzo: Constantijn' bekering in de legende over paus Silvester
[naar JACOBUS de Voragine 'Legenda Aurea' onder Sint Silvester].
Constantijn begon de christenen te vervolgen. Silvester, de toenmalige bisschop van Rome, verliet daarop de stad en trok zich met zijn geestelijken terug in de bergen rondom. Intussen werd Constantijn gestraft voor zijn christenvervolging: hij werd aangetast door een ongeneeslijke melaatsheid. De afgodspriesters rieden hem aan drieduizend kindertjes aan de stadspoort de keel te laten afsnijden om een geneeskrachtig bad te kunnen nemen in hun nog warme bloed. Maar eenmaal aangekomen op de plaats waar ze die kindertjes bijeen hadden gedreven, zag Constantijn hoe hun moeders onder hartverscheurende kreten en met losgeknoopte haren naar hem toe kwamen rennen. Ook hijzelf kon zijn tranen niet bedwingen. Hij liet zijn wagen stilhouden en rechtop staande sprak hij:
"Allen hier tegenwoordig, stadhouders, commissarissen en alle anderen, luistert naar mij! Het Romeinse volk dankt zijn waardigheid aan het mededogen dat ons altijd eigen is geweest. Het is dan ook vanuit dat mededogen dat we destijds in wetten hebben laten vastleggen dat eenieder die een kind doodde, al was het zelfs in de oorlog, de doodstraf verdiende. Wat voor een gruwel zou het dan niet zijn, als wijzelf zouden gaan doen, wat wij nota bene aan onze vijanden nog verbieden? Waar zou het nog goed voor zijn dat wij de barbaren overwinnen, als wij ons zouden laten overwinnen door barbarij? Dus ook nu moet het mededogen overwinnen. Ik kan beter sterven en het leven van deze onschuldige trullen sparen, dan mijn eigen leven redden dat dan voorgoed aangetast zou zijn niet door ziekte maar door wreedheid!"
Hij gelastte dus dat de kinderen aan hun moeders moesten worden teruggegeven met kadootjes voor elk erbij. Met als gevolg dat die moeders, die van wanhoop huilend gekomen waren, van blijdschap huilend weer naar huis gingen.
Intussen sloot de keizer zich op in zijn paleis, klaar om aan zijn kwaal te sterven. Maar in de daarop volgende nacht verschenen hem de heilige Petrus en Paulus; zij spraken:
"Omdat u geweigerd hebt om onschuldig bloed te vergieten, heeft onze Heer Jezus Christus ons naar u toegezonden om u te doen genezen. Laat Silvester voor u verschijnen; hij houdt zich verborgen op de berg Soractes. Hij zal u een bron aanwijzen, waarin u zich driemaal moet onderdompelen; daarmee zult u genezen blijken van uw melaatsheid. In ruil daarvoor zult u alle afgodstempels verwoesten en de kerken van Christus weer opnieuw openstellen; Hem alleen zult u voortaan aanbidden."
Bij zijn ontwaken zond Constantijn er onmiddellijk een aantal lijfwachten op uit om Silvester te zoeken.
De bron waar Petrus en Paulus in Constantijn's visioen op doelen is natuurlijk het doopwater, waarin de dopeling drie maal werd ongedompeld. Geheel in de trant van het evangelie wordt verteld, dat Constantijn door dat bad genezen zal worden van zijn ziekte. Zoals de legende zelf al liet doorschemeren, is zijn ziekte symbool van ongelovig zijn, of van het niet-toebehoren aan God.
Als in het vervolg Paus Silvester vanuit zijn schuilplaats Constantijn's lijfwacht ziet naderen, meent hij natuurlijk dat hij ontdekt is en dat zijn laatste uur geslagen heeft...
Toen Silvester het escorte zag aankomen, dacht hij dat het uur van zijn martelaarschap geslagen had. Na zich aan God te hebben aanbevolen en zijn medevluchters nog voor een laatste keer moed in gesproken te hebben, stapte hij onverschrokken op de soldaten af.
Constantijn sprak tot hem:
"Bedankt dat u gekomen bent."
Daarop vertelde hij hem zijn droom. Aan het eind vroeg hij wie toch wel die twee goden waren die hem waren verschenen. Silvester maakte hem duidelijk dat het geen goden waren, maar apostelen van Christus. Hij liet daarop de portretten halen van de apostelen, en inderdaad herkende Constantijn Petrus en Paulus meteen. Silvester liet hem nu toe tot de rijen der catechumenen ofwel geloofsleerlingen, legde hem een zevendaagse vasten op en gaf hem de raad alle gevangenen vrij te laten. Toen Constantijn in het doopwater afdaalde, werd hij omringd door een stralend licht, en eruit komend bleek hij volkomen genezen en volkomen rein. Hij zei dat hij Christus in zijn hemel had aanschouwd.
In de zeven dagen die op zijn doop volgde, vaardigde hij een aantal behartenswaardige wetten uit.
De eerste dag verordonneerde hij dat Christus door alle Romeinen moest worden vereerd als de ware God.
De tweede dag, dat godslastering tegen Christus zwaar zou worden gestraft.
De derde dag, dat elke wandaad aan een christen begaan, zou betekenen dat de dader daarmee automatisch de helft van zijn bezittingen zou verliezen.
De vierde dag, dat de bisschop van Rome dezelfde waardigheid en rang in het Rijk zou hebben als de keizer zelf, en dat de bisschop het recht had om overal elders bisschoppen te benoemen.
De vijfde dag, dat ieder die zijn toevlucht in een kerk zou zoeken, geen haar zou mogen worden gekrenkt.
De zesde dag, dat niemand in zijn stad of dorp een kerk zou kunnen bouwen zonder de toestemming van de plaatselijke kerkelijke overheden.
De zevende dag, dat een tiende van alle koninklijke bezittingen zou worden aangewend voor de bouw van kerken.
De achtste dag begaf de keizer zich naar de Sint-Pieterskerk en beleed daar met luide stem zijn zonden; vervolgens nam hij een schop, en stak de eerste spade de grond in voor de bouw van een nieuwe basiliek; vervolgens sjouwde hij eigenhandig twaalf bakken gevuld met aarde de kerk uit om ze daar leeg te gooien.
Hierboven wezen wij er al op dat deze legende historisch gesproken onjuist is. Constantijn liet zich pas dopen vlak voor zijn dood; in Nicomedië; door de plaatselijke bisschop Eusebius.
Opmerkelijk is nu dat - volgens de legende - de keizerin-moeder, Helena, zich op dat moment meer aangetrokken voelde tot het Joodse geloof. Constantijn probeert haar over te halen tot het christendom. Daartoe wordt een openbaar dispuut georganiseerd tussen de meest wijze rabbijnen van het jodendom enerzijds en anderzijds Silvester. Twee onpartijdige heidenen, die bekend staan als eerlijk een onbevooroordeeld, worden tot rechters aangesteld! Het hele verhaal geeft een goed inzicht in de manier waarop de middeleeuwse christenen zich afzetten tegen het jodendom. In zekere zin fungeerde zo'n verhaal als een soort catechismus, een korte samenvatting van de geloofsleer tegen de als bedreigend ervaren invloed van de Joden.
2.5. Intermezzo (vervolg): Hoe keizerin Helena zich tot Christus bekeerde
[naar JACOBUS de Voragine 'Legenda Aurea' onder Sint Silvester].
Helena, de moeder van keizer Constantijn, verbleef op dat moment te Bethanië. Toen zij het bericht over de bekering van haar zoon, schreef zij hem een brief. Daarin prees zij hem dat hij de afgoden had weggedaan. Maar ze verweet hem dat hij niet aan de God van de Joden, maar aan een gekruisigde mens geloofde. Daarop liet hij zijn moeder bij zich terugkomen met het verzoek de beste Joodse leermeesters mee te nemen. Hij zou daar de christelijke leer tegenover zetten. Dan konden ze zelf op grond van beider uitspraken en leer uitmaken welk geloof het ware was. Hierop bracht Helena 141 Joodse leermeesters bijeen, waaronder er zich twaalf bevonden die zeer welbespraakt waren en verlicht met alle wijsheid. Zo kwam ze naar Rome. Toen zowel Sint Silvester in gezelschap van zijn priesters als ook de Joodse leermeesters voor de keizer bijeengekomen waren, om hun geloof te verdedigen, werd er overeengekomen dat ze twee beproefde, wijze mannen uit de heidenen als scheidsrechter zouden aanwijzen; dat werden Craton en Zenofilus. Want hoewel ze heiden waren, stonden ze bij iedereen als eerlijk en oprecht bekend. Zij bepaalden: als de ene rechtop stond om het woord te doen, moesten de anderen zwijgen.
Nu ontspint zich een dispuut op geloofspunten. De bedoeling is duidelijk: het christelijk geloof zegeviert op alle fronten, met aan het slot een even prachtige, als boosaardige pointe. Want tot onze verbijstering wordt daar door de voorvechter van de christenen de Godsnaam uit het Oude Verbond beschouwd als de naam van de ergste duivel...
1e rabbijn: Abjathar
Nu nam Abjathar, de eerste van Joodse leermeesters, het woord:
"De christenen roepen drie goden aan: de Vader, de Zoon en de heilige Geest. Waaruit zonneklaar blijkt dat zij tegen de Wet handelen, want daarin staat: 'Zie, Ik ben de Heer uw God; er is geen andere God naast mij' (Deuteronomium 32,39).
Ook beweren zij dat Christus God zou zijn, vanwege de tekenen die Hij heeft gedaan. Welnu, ook in onze Wet zijn er heel wat geweest die grote tekenen hebben gedaan, maar die hebben nooit de hoogmoed gehad zich God te noemen, zoals die Christus wel doet, die door Silvester wordt aanbeden."
Daarop antwoordde Silvester:
"Wij hebben maar één God. In onze ogen is Hij evenwel niet zo eenzaam dat Hij de vreugde zou missen van het hebben van een zoon. Maar we willen uit uw eigen boeken het bestaan van de Drievuldigheid der personen aantonen. Wij noemen God de Vader. Daarvan spreekt ook het psalmenboek:
'Hij zal tot mij roepen: U bent mijn vader' (Psalm 89,27).
Wij noemen Hem de zoon. Daarover staat immers geschreven:
'Gij zijt mijn zoon, die Ik heden heb verwekt' (Psalm 02,07).
Wij noemen Hem de Heilige Geest; daarover staat geschreven:
'Van de Geest die uit zijn mond komt is de wereld met kracht vervuld' (Psalm 33,06).
Ook hebben we het meervoud van personen en de eenheid van zijn wezen in Gods woord:
'Laten wij een mens maken naar ons beeld, die aan ons gelijk is (Genesis 01,26)' Hoewel het dus drie personen zijn, is het toch slechts één God; wij kunnen dat met een voorbeeld verduidelijken."
Daarop nam hij het purpergewaad van de keizer in de hand en zei:
"Kijk, ik maak er nu drie vouwen in."
Toen vouwde hij de stof weer glad en zei:
"Ziet u wel dat die drie vouwen nog steeds dezelfde stof uitmaken; zo is God drievuldig en toch één wezen. Verder zei Abjathar dat die wonderen iemand nog niet aan God gelijk maken, want er zouden er wel meer geweest zijn die wonderen hebben verricht, zonder dat ze zich God noemden, zoals Christus heeft gedaan. Maar daarmee heeft Hij zich juist wel als God geopenbaard. Want telkens als er waren die grote tekenen verrichtten, dan heeft Hij dat niet willoos laten gebeuren, integendeel, Hij heeft ze ervoor gestraft, zoals Dathan en Abiron (Numeri 16) en nog vele anderen. Hoe zou Christus zich dan ten onrechte God kunnen noemen? In dat geval zou God Hem toch met zijn toorn hebben weten te vinden? Maar integendeel: zijn kracht werkte aldoor in Hem."
Daarop spraken de rechters als oordeel uit:
"Het is duidelijk dat Abjathar door Silvester is overwonnen. Immers ook het verstand leert, dat Christus geen doden ten leven had kunnen wekken, als Hij zich alleen maar God had genoemd, zonder het inderdaad ook te zijn."
2e rabbijn: Jonas
Toen Abjathar zich overwonnen zag, stond de tweede leermeester op, Jonas geheten, en zei:
"Abraham kreeg van God de opdracht dat hij zich moest laten besnijden tezamen met zijn zonen; dat werd hem als gerechtigheid aangerekend jegens God. Wie dus niet besneden is, is ook niet gerechtvaardigd."
Daarop antwoordde Silvester:
"Wij weten dat Abraham aan God behaagde en Gods vriend genoemd werd, ook nog voordat hij besneden was. Daaraan kun je zien dat het niet de besnijdenis was waardoor hij gerechtvaardigd werd, maar zijn geloof in een leven van gerechtigheid. Want hij ontving die besnijdenis immers niet om geheiligd te worden, maar als teken van onderscheid."
Op die manier werd hij dus overwonnen.
3e rabbijn: Godolias
Toen stond de derde op; die heette Godolias, en zei:
"Hoe kan jullie Jezus nou toch God zijn: Hij is geboren, door de duivel bekoord, verraden, uitgekleed, met gal gelaafd, vastgebonden en begraven? Dat soort dingen horen toch helemaal niet bij God?"
Daarop antwoordde Silvester:
"Alles wat onze God heeft doorgemaakt, wordt in jullie eigen boeken van tevoren aangekondigd. Van zijn geboorte zegt Jesaja:
'Zie, een maagd zal ontvangen en een zoon baren...' (Jesaja 7,14).
Van zijn bekoring spreek Zacharja:
'Ik zag Jezus, de hogepriester, voor de engel staan, terwijl de satan stond aan zijn rechterhand om hem tegen te werken' (Zacharja 3,1).
Over zijn verraad horen we David in de psalmen:
'Wie mijn brood gegeten heeft, treedt mij tegemoet met verraad in de zin' (Psalm 41,10).
Over zijn ontkleding staat daar ook:
'Zij hebben mijn kleren onder elkaar verdeeld en er het lot over geworpen' (Psalm 22,19).
Over de bittere drank:
'Mijn spijzen hebben ze met gal gemengd en toen ik dorst had, hebben zij mij azijn te drinken gegeven' (Psalm 69,22).
Over de gevangenname zegt Ezra:
'Jullie hebben mij vastgebonden, alsof ik niet de vader was die jullie verlost heeft uit Egypteland; jullie hebben mij luidkeels aangeklaagd voor de rechter en mij vernederd, terwijl ik aan het hout hing, en jullie hebben mij verraden.'
Over zijn begrafenis zegt Jeremia:
'Door zijn begrafenis zullen de doden opstaan'."
Hierop zweeg Godolias stil: hij wist er niets op te zeggen. Men was dus van oordeel dat ook hij overwonnen was.
4e rabbijn: Annas
Toen stond de vierde op, Annas geheten, met de woorden:
"Alwat onze profeten over anderen hebben gezegd, betrekt Silvester op zijn Christus. Hij moet maar eens bewijzen dat het inderdaad allemaal op die Christus sloeg."
Daarop antwoordde Silvester:
"Zoekt u maar eens een ander die uit een maagd werd geboren, met gal gedrenkt, met doornen gekroond, gekruisigd, gestorven, begraven, uit de doden opgestaan en ten hemel opgevaren is."
Toen merkte Constantijn op:
"Als hij inderdaad geen ander vinden kan, dan is hij overwonnen."
Zo moest Annas zich gewonnen geven, want hij kon inderdaad niemand anders noemen.
5e rabbijn: Doeth
Toen stond de vijfde op, Doeth, met de woorden:
"Als uw Christus van David afstamt en heilig is, zoals u beweert, waarom moest hij dan gedoopt worden, alsof hij nogmaals geheiligd moest worden?"
Daarop antwoordde Silvester:
"Zoals de besnijdenis een eínde vond in zíjn besnijdenis, zo vond onze doop in de zijne een heilig begin. Hij is dan ook niet gedoopt met de bedoeling zelf nog heilig te worden, maar om ons heilig te maken."
Daarop deed Doeth er het zwijgen toe. En Constantijn merkte op:
"Hij zou niet zwijgen, als hij er nog iets tegenin zou weten te brengen."
6e rabbijn: Chusi
Toen sprak Chusi, de zesde:
"Wij zouden graag zien dat Silvester ons eens uitlegt waarom het juist een maagd moest zijn die Christus voortbracht."
Silvester antwoordde:
"De moeder van de eerste mensen was de aarde; op dat moment was zij nog rein en maagdelijk, want op dat moment had zij zich nog niet geopend om het bloed van mensen op te nemen, en was zij nog niet vervloekt door het dragen van doornen; ook was er nog geen mens in haar begraven, of was zij al aan de slang te vreten gegeven. Zo moest ook de tweede Adam uit de maagd Maria geboren worden. Immers, zoals de slang de zoon van de ene maagd had overwonnen, zo moest ze door de ander overwonnen wórden. In het paradijs had zij Adam overwonnen, in de woestijn bekoorde zij Christus; zij had Adam overwonnen met eten, zo moest ze door Christus overwonnen worden met vasten."
Op die manier dolf ook Chusi het onderspit.
7e rabbijn: Benjamin
Toen sprak de zevende, die Benjamin heette:
"Hoe kan Christus Gods Zoon zijn: hij werd immers door de duivel bekoord om in zijn honger van stenen brood te maken; en hij werd op de tinnen van de tempel gebracht om er de duivel te aanbidden."
Daarop antwoordde Silvester:
"De duivel behaalde de overwinning doordat Adam naar hem luisterde en at; zo moest Christus de vijand overwinnen door te vasten en geen acht te slaan op zijn woorden. Maar u moet goed begrijpen dat Christus niet werd bekoord in zijn goddelijkheid, maar in zijn menselijkheid. Drie maal werd hij bekoord, omdat hij zo op ons zou lijken, ons van de bekoringen zou verlossen en ons zou aantonen hoe je bekoringen overwint. Want het gebeurt maar al te vaak dat de mens de vijand overwint door zelfbeheersing en dat die het dan weer probeert met wereldse eer en daarna met zucht tot macht en heerschappij. Hier heeft Christus de duivel overwonnen en ons daarmee een voorbeeld gegeven hoe ook wij de overwinning moeten behalen."
8e rabbijn: Aroël
Daarna stond Aroël op, de achtste leermeester, met de woorden:
"Wij weten dat God het allervolmaaktste wezen is en niets nodig heeft. Waarom zou Hij het dan nodig gehad hebben om in Christus geboren te worden? Bovendien, waarom wordt jullie Christus Het Woord genoemd? Het is trouwens ook duidelijk waarom God nooit vader kon heten, voordat Hij een zoon had. Dus als Hij pas daarna Christus' vader kan worden genoemd, moet je concluderen dat Hij dus toch veranderlijk is...?"
Daarop antwoordde Silvester:
"De Zoon is uit de Vader geboren vóór alle tijden, dus voordat hij alle schepselen uit het niets tevoorschijn riep. Hij is in de tijd geboren om degenen die verloren waren, terug te brengen. Hij had ze met een enkel woord van Hem terug kunnen brengen; Hij verloste ze echter door zijn lijden en dat krachtens zijn mens-zijn, want zijn goddelijkheid kon niet lijden. Het is dan ook niet een onvolmaaktheid, maar juist een volmaaktheid van zijn god-zijn, dat Hij niet lijden kan. We noemen de Zoon van God het Woord, omdat de profeet zegt:
'Mijn hart bracht een goed woord uit' (Psalm 45,02).
God is altijd Vader geweest, want ook de Zoon bestaat van eeuwigheid: de Zoon is zijn Woord, zijn wijsheid en zijn kracht. Zijn Woord, omdat er staat geschreven:
'Mijn hart bracht het woord uit';
zijn wijsheid, want er staat geschreven:
'Ik ben uit de mond van de allerhoogste voortgekomen; en ik ben geboren vóór alle schepselen uit' (Ecclesiasticus 24,05);
zijn kracht, want er staat geschreven:
'Voor de waterbronnen ontsprongen en voor de bergen werden gegrondvest, werd ik geboren' (Spreuken 08,24).
Omdat de Vader van eeuwigheid af niet zonder zijn Woord, zijn wijsheid en zijn kracht is geweest, kan Hij die naam toch niet pas in de tijd ontvangen hebben?"
9e rabbijn: Jubel
Toen stond Jubel op, de negende leermeester:
"Het huwelijk is door God niet vervloekt of verboden; waarom laten jullie je God dan niet binnen een huwelijk geboren worden? Willen jullie toch het huwelijk onderwaarderen? En anderzijds: hoe kan de almachtige bekoord worden? Hoe kan Hij lijden, als Hij alle kracht is? Hoe kan Hij sterven, als Hij het leven zelf is? Trouwens, je schotelt ons ook twee zonen voor: één die door God wordt voortgebracht en een andere die door de maagd wordt voortgebracht. En hoe moet ik me dat voorstellen: dat de menselijkheid lijdt, maar de goddelijkheid, waarmee zij is verenigd, niet?"
Silvester antwoordde:
"Wij prijzen de maagdelijke geboorte niet, omdat wij het huwelijk zouden onderwaarderen, maar omdat het gezond verstand het ons leert. Het huwelijk wordt trouwens helemaal niet versmaad, maar juist integendeel geëerd doordat de maagd die Christus voortbracht, inderdaad uit een huwelijk is voortgekomen. Christus werd bekoord, opdat Hij daardoor alle bekoringen van de duivel zijn kracht zou doen verliezen. Hij leed opdat Hij door zijn lijden aan alle pijn een eind zou maken. Hij stierf opdat hij daardoor de macht van de dood teniet zou doen. Gods enige zoon is in Christus; juist zoals de ware Zoon van God onzichtbaar is, zo is Christus zichtbaar. Wat goddelijk aan Hem is, is onzichtbaar; het menselijke is zichtbaar. Dat zijn mensheid het lijden kon ondergaan, zonder dat zijn goddelijkheid daardoor werd aangetast, wil ik laten zien aan de hand van het voorbeeld van het purper van de keizer hier. Eigenlijk is het wollen stof waar het bloed aan toegevoegd wordt: dat geeft die purperen kleur. Maar wat werd er nu eigenlijk met mensenhanden bereid en in draden gesponnen; wat werd er uiteindelijk gedraaid en gespannen? De kleur van de keizerlijke waardigheid of dat wat de wollen stof was voordat het purper werd? Welnu, de wollen stof is de mens, de purperen kleur is God, die wel degelijk bij het lijden aanwezig was, aan het kruis genageld, maar toch aan het lijden niet ten onder ging."
10e rabbijn: Thara
Toen sprak Thara, de tiende leermeester:
"Die gelijkenis klopt niet, want de kleur lijdt met de wollen stof mee."
Alle aanwezigen ontkenden dat, maar Silvester antwoordde:
"Luister dan nog naar een ander voorbeeld. Er staat een boom in de volle zonneschijn. Wat men die boom nu ook verder voor pijnlijks aandoet met hakken of slaan, dat doet aan die zonneschijn niets af. Zo is het ook met mijn God: hoeveel hij ook in zijn menselijkheid lijdt, dat maakt voor de helderheid van de goddelijke zonneschijn niets uit: die blijft puur en rein en onaangetast door alle lijden heen."
11e rabbijn: Sileon
Toen sprak Sileon, de elfde leermeester:
"Als het waar is wat de profeten van uw Christus hebben voorspeld, waar komt dan al die spot, dat lijden en die dood vandaan?"
Daarop antwoordde Silvester:
"Hij heeft honger geleden opdat Hij ons te eten zou geven; Hij heeft dorst gekend, opdat hij ons in onze dorheid levend water in overvloed zou geven; Hij werd bekoord opdat wij daardoor van de aanvechtingen van de duivel verlost zouden worden; hij werd gevangen genomen, opdat wij daardoor uit de gevangenschap van de duivel bevrijd zouden worden; Hij werd bespot opdat wij niet meer ten offer zouden vallen aan de bespottingen van de boze geesten; Hij werd vastgebonden, opdat wij uit de banden van de eeuwige vervloeking zouden worden losgemaakt; Hij werd vernederd, opdat wij door Hem verheven zouden worden; Hij werd naakt uitgekleed opdat de naaktheid van onze zondeval met de mantel van zijn liefde bedekt zou worden; Hij werd met doornen gekroond, opdat wij de rozen van het verloren paradijs weer terug zouden krijgen; Hij werd aan het hout gehangen opdat Hij daardoor de boze begeerten zou weten te verdrijven die ook bij het hout waren begonnen; Hij werd met gal en azijn gedrenkt, opdat Hij ons naar het land van melk en honing zou geleiden waar hij de zoetvloeiende bronnen voor ons zou doen stromen; Hij heeft de dood ondergaan, opdat wij daardoor onsterflijk zouden worden; Hij werd begraven, opdat Hij daardoor de begrafenis van de zaligen zou zegenen; Hij is uit de dood opgestaan, opdat Hij aan de doden het leven terug zou kunnen geven; Hij is ten hemel opgestegen, opdat Hij voor ons de poort van de hemel zou ontsluiten; Hij zit aan de rechterhand van God, opdat Hij daar de gebeden van de gelovigen zal kunnen verhoren."
Toen Silvester aldus uitgesproken was, overlaadden de keizer, de rechters en zelfs de Joden hem met complimenten.
12e rabbijn: Zambri
Toen stond Zambri op, de twaalfde leermeester en sprak met grote tegenzin:
"Gij, wijze rechters, het verbaast mij dat u al deze leugenachtigheden wenst te geloven en dat u aldus suggereert dat Gods almacht in woorden zou zijn vast te leggen. We zullen de woorden laten rusten en ons met de werken bezighouden. Dwazen zijn het die aan de gekruisigde geloven, want ik ken de Naam van de almachtige God. Die is zo groot en van kracht vervuld, dat zelfs de stenen niet in staat zijn Hem te verdragen; ja er is zelfs geen enkel schepsel dat Hem uit kan houden. Ik wil laten zien dat het waar is wat ik zeg. Breng een wilde stier hier. Die zal meteen dood neervallen op het moment dat ik hem de Naam in het oor fluister."
Daarop zei Silvester:
"En hoe kon u dan die naam in u opnemen zonder toe te horen?"
Daarop antwoordde Zambri:
"Dat geheim zult u als jodenvijand nooit te horen mogen krijgen."
Daarop werd er een wilde stier aangevoerd. Honderd sterke mannen konden hem maar ternauwernood in bedwang houden. Zambri fluisterde hem een woord in het oor; daarop zette die stier het op een brullen, begon met zijn ogen te rollen en viel dood neer. De Joden kraaiden victorie en lachten Sint Silvester uit, maar die zei:
"Dat was niet de Godsnaam, maar de naam van de allerergste duivel. Mijn Heer Jezus Christus kan meer als levende wezens doden; Hij kan de doden weer levend maken. Want doden zonder weer levend te maken, dat kunnen leeuwen, slangen en alle andere wilde beesten ook. Als hij daarom wil dat ik werkelijk geloof dat het Gods naam was die hij heeft uitgesproken, laat hij dan die naam nog eens uitspreken en de stier aldus weer levend maken. Want van God staat geschreven:
'Ik dood en maak weer levend' (Deuteronomium 32,39).
En als hij die stier niet meer levend kan maken, dan moet het zonder enige twijfel wel de naam van een duivel geweest zijn; want de duivel kan wel doden, maar niet weer ten leven wekken."
Nu drongen de rechters er bij Zambri op aan dat hij de stier weer tot leven zou brengen. Maar die zei:
"Laat Silvester hem maar levend maken in naam van Jezus de Galileeër. Dan zullen wij allemaal in Christus geloven. Maar wij denken dat hij eerder vleugels krijgt en kan vliegen dan dat hij dit kunststuk kan volbrengen."
In die geest spraken ook de andere Joden: dat zij gelovig zouden worden, als hij de stier weer tot leven zou brengen. Toen sprak Silvester een gebed, boog zich naar het oor van de stier en sprak:
"Gij, naam van vloek en dood, ik gelast u in naam van Jezus Christus dat u uit hem gaat, en in dezelfde naam gelast ik u, stier hier, dat u opstaat en rustig terug gaat naar uw kudde!"
Toen stond die stier op en ging volkomen tam en vredig daar vandaan.
Dat maakte keizerin Helena gelovig, alsmede de Joden, de rechters en al het aanwezige volk met haar.
Nu keizerin Helena zich had bekeerd tot het christelijk geloof, verlangde zij ernaar om in Jeruzalem na te gaan of er nog herinneringen aan Jezus terug te vinden waren. Per slot waren er sindsdien alweer bijna driehonderd jaar verlopen.
2.6. Legende: Keizerin Helena vindt het Heilig Kruis terug
[naar JACOBUS de Voragine 'Legenda Aurea' onder Kruisvinding].
Toen Helena naar Jeruzalem gekomen was, liet zij de verstandigste Joden die er in het hele land te vinden waren, bij zich ontbieden.
De Joden schrokken niet weinig toen ze ervan hoorden. Ze zeiden onder elkaar:
"Waarom, denk je, zou de koningin ons bij zich hebben laten ontbieden?"
Daarop zei er één, die Judas heette:
"Ik weet dat ze van ons te weten wil komen, waar het kruis ligt, waaraan Christus gekruisigd werd. Kijk uit dat niemand van jullie dat verraadt. Want je moet weten: als dat gebeurt heeft onze Wet afgedaan en gaat het geloof van onze vaderen voorgoed verloren. Want zo heeft het mijn voorvader Zacheus aan mijn vader Simon aangekondigd en mijn vader heeft het mij weer toevertrouwd op zijn doodsbed."
Hij zei: "Kijk uit, mijn zoon, als ze ooit het kruis van Christus komen zoeken. Want dan kun je het maar beter aanwijzen dan dat je er martelingen voor moet ondergaan. Maar weet ook dat er op dat moment een eind zal komen aan het Rijk van de Joden. Dan zullen degenen die de gekruisigde aanbidden de macht overnemen. Want deze Christus was de Zoon van God."
Toen zei ik: "Vader, als onze vaderen dan zelf ook erkenden dat Hij Gods Zoon was, waarom hebben ze Hem dan gekruisigd?"
"God weet dat ik niet meegegaan ben in hun raadsbesluit, ik ben er steeds op tegen geweest. Maar ze hebben Hem gekruisigd, omdat Hij de Farizeeën gestraft had voor hun boosaardigheid. Daarom! Maar Hij stond op op de derde dag en voer voor de ogen van zijn leerlingen ten hemel. Mijn broeder Stefanus geloofde in Hem. Vandaar dat hij door de Joden in hun woede is gestenigd. Dus kijk uit, mijn zoon, dat je noch Hemzelf, noch één van zijn leerlingen beledigt."
Nu lijkt het ons niet zo geloofwaardig dat de vader van deze Judas geleefd zou hebben in de tijd van Jezus' lijden, want intussen waren er tot Helena's tijd zo'n 270 jaren voorbijgegaan. Maar men zegt wel dat de mensen toen langer leefden dan nu.
Jacobus blijkt een kritische lezer. Als Helena tegen het jaar 330 in Jeruzalem verschijnt, zijn er sinds Jezus - zoals hij opmerkt - 270 jaar verlopen. De legende suggereert, dat de generatie boven deze Judas de dood van Jezus en Stefanus nog heeft meegemaakt. Dat is menselijkerwijs gesproken onmogelijk. Jacobus houdt echter de mogelijkheid open dat er toch waarheid zit in het verhaal door op te merken dat in die vroege tijden volgens zeggen de mensen langer leefden.
De Joden spraken nu tot Judas:
"Van die verhaaltjes hebben we nog nooit gehoord. Maar als de koningin je vragen begint te stellen, zou ik maar uitkijken om er iets van aan de grote klok te hangen."
Toen ze goed en wel voor de koningin geleid waren, vroeg Helena waar de plaats van Christus' kruisiging te vinden was. Maar geen van hen wilde haar de plek aanwijzen. Daarop beval zij al de aanwezige Joden in het vuur te doen verbranden. Toen wezen zij met zijn allen in doodsangst naar Judas en zeiden:
"Deze hier, majesteit, is een rechtvaardige en een profetenzoon; hij kent de Wet op zijn duimpje; hij kan u alles vertellen wat u maar weten wilt."
Toen liet Helena ze allemaal gaan, alleen Judas hield ze bij zich en zei tot hem:
"Dood en leven zet ik voor je neer: kies maar wat je wilt. Wijs mij de plek aan die Golgotha heet en waar Christus dus werd gekruisigd in de hoop dat ik zijn kruis er nog terugvind."
Judas gaf haar ten antwoord:
"Hoe kan ik nou zo'n plek nog weten, waar er al meer dan tweehonderd jaar voorbij zijn gegaan: ik bestond toen nog niet eens!"
Daarop zei de koningin:
"Ik zweer je bij de gekruisigde dat ik je van honger zal laten omkomen, als je mij de waarheid niet zegt."
Nu liet zij hem in een leegstaande put gooien en uithongeren. Zo lag hij daar zes dagen lang. Op de zevende dag smeekte hij dat hij eruitgehaald zou worden; dan zou hij de plek van de kruisiging aanwijzen. Men trok hem eruit en hij ging ze voor naar de bedoelde plek; daar bleef hij staan en bad een ogenblik. Toen beefde de aarde en een rook van goddelijke geur verspreidde zich daar. Judas sloeg zijn handen ineen van verbazing en riep:
"Waarlijk, Christus, u bent echt de Redder van de wereld."
Precies op die plek - zo lezen wij althans in de Kerkgeschiedenis - stond een Venustempeltje, dat keizer Hadrianus daar nog had laten neerzetten met de bedoeling dat, wanneer een christen daar ging bidden, het leek alsof hij tot Venus bad. Vandaar dat sindsdien niemand daar meer heen was gegaan en de plek uiteindelijk zo goed als volkomen in vergetelheid was geraakt. De koningin liet het tempeltje tot op de grond toe afbreken, vervolgens liet ze de grond omspitten en ploegen. Daarop omgordde zich Judas en begon met alle kracht die in hem was te graven. Twintig voet onder de aarde stootte hij op drie kruisen. Die bracht hij onmiddellijk naar de koningin boven.
Helaas waren ze niet in staat Christus' kruis te onderscheiden van de kruisen der misdadigers. Daarom legden ze de kruisen midden in de stad en wachtten af of de Heer zijn macht zou tonen. En zie, op het negende uur droeg men daar een dode jongeman voorbij. Judas liet de baar stilhouden en legde vervolgens het eerste en het tweede kruis op de dode. Maar die verroerde zich niet. Maar toen men het derde op hem legde, werd de dode onmiddellijk weer levend.
De legende zit vol kleine verwijzingen naar het evangelieverhaal. Hier horen we dat de dode jongeman op het negende uur ten grave werd gedragen. Dat was precies het uur waarop destijds Jezus was gestorven. Even tevoren hoorden we hoe de aarde beefde op het gebed van Judas. Juist zo beefde de aarde destijds op het moment van Jezus' dood. In de legende roept Judas uit: "Waarlijk, Christus, u bent echt de Redder van de wereld." Destijds had de Romeinse honderdman onder het kruis meteen na Jezus' dood uitgeroepen: "Waarlijk, deze is een Zoon van God!"
In de kerkgeschiedenis lezen we daarentegen dat één van de adellijke vrouwen uit de stad op dat moment stervende was. De bisschop van Jeruzalem, Macarius († 353; feest 10 maart), liet nu het eerste en het tweede kruis over haar heen leggen; maar het één noch het ander hielp. Echter, toen hij het derde op haar legde, sloeg zij de ogen op en bleek weer gezond.
Ambrosius zegt dat hij het kruis herkende aan het opschrift dat Pilatus had laten aanbrengen: hij trof het er aan en kon het lezen. Toen dit allemaal geschiedde, krijste de duivel in de lucht:
"O Judas, wat heb je gedaan? Het tegendeel van wat destijds míj Judas deed: want die heeft op mijn advies Christus verraden; terwijl jij tegen mijn zin zijn kruis hebt teruggevonden. Híj heeft voor mij vele zielen weten te winnen en door zijn toedoen had ik macht over het volk, terwijl jíj mij probeert te verdrijven uit mijn rijk! Maar ik zal je zeggen wat ik ga doen: ik zal het je betaald zetten en ik zal een vorst tegen je in het geweer brengen die van zijn geloof in de gekruisigde is afgevallen. Hij zal je ten koste van zware pijnen dwingen om Christus te verloochenen."
Daarmee doelde hij op Julianus de Afvallige. Toen Judas later bisschop van Jeruzalem geworden was, zou Julianus hem veel pijn bezorgen en hem uiteindelijk tot martelaar maken. Toen Judas het roepen en krijsen van de duivel hoorde, werd hij helemaal niet bang, integendeel hij vervloekte hem onverschrokken met de woorden:
"Dat Christus je mag verdoemen in de afgrond van het eeuwige vuur!" Daarop werd Judas gedoopt en Quiriacus genoemd. Toen niet lang daarna de bisschop van Jeruzalem overleed, werd hij in zijn plaats benoemd.
Veelbetekenende naamsverandering: 'Judas' = 'jood'; 'Quiriacus' = 'tot de Heer behorend'.
Er is geen bisschop Quiricus of Cyriacus van Jeruzalem in de geschiedenis bekend.
Met dat al had Helena nog altijd de spijkers van het kruis van Onze Heer niet gevonden. Daarom verzocht zij aan bisschop Quiriacus of hij er op de betreffende plek nog eens naar wilde gaan zoeken. Quiriacus begaf zich erheen en sprak een gebed tot God: op datzelfde moment kon je de spijkers als waren van ze van goud in de aarde zien opglanzen. Hij raapte ze op en overhandigde ze aan de koningin. Zij boog het hoofd en knielde neer en aanbad ze met grote devotie. Van het heilig kruis bezorgde Helena een stuk aan haar zoon, de rest liet ze ter plaatse achter in een zilveren schrijn. De spijkers waarmee het heilig lichaam aan het kruis bevestigd was geweest, bracht ze ook naar haar zoon. Die maakte uit twee ervan, zoals Eusebius van Cesarea vertelt, een bit voor zijn strijdros; de derde liet hij in zijn helm smeden. Er zijn er, zoals bv. Gregorius van Tours, die beweren dat het lichaam van Onze Heer door vier spijkers was doorboord: twee zou Helena er gegeven hebben aan het bit van de keizer, één zou zij er hebben laten smeden in het standbeeld van keizer Constantijn dat het silhouet van de stad Rome beheerst, terwijl ze de vierde spijker in de Adriatische Zee zou hebben geworpen; want dat was tot die tijd voor de schepen een gevaarlijke plek. Zij gebood ook dat elk jaar het feest van Kruisvinding met grote plechtigheid moest worden gevierd. Ambrosius schrijft: 'Helena ging op zoek naar de spijkers van de Heer en toen zij ze gevonden had, liet ze er van de eerste een bit maken, een tweede liet zij in de kroon van de keizer smeden. Zo moet het zijn: de spijker in het hoofd, de kroon op de schedel, de teugel in de hand: zo moet de Geest stralen, het geloof oplichten en de macht regeren.'
Overigens zou keizerin Helena bij die gelegenheid niet alleen het kruis en de spijkers hebben gevonden, maar nog veel meer dingen die aan de persoon van Jezus herinnerden. In het verhaal over Jezus' geboorte schrijft Jacobus in de Legenda Aurea: 'Maria bracht in armoede haar kind ter wereld; het was rond een middernacht die aan de zondag voorafging. Zij legde het lieve kindje neer in de kribbe op een beetje hooi. Datzelfde hooi zou later Sint Helena naar Rome brengen, zoals we lezen in de Kerkgeschiedenis. Men weet te vertellen dat de os en de ezel er geen hap van wilden nemen.' De legende zegt ook dat zij de trap die leidde naar het bordes waar Pilatus Jezus na diens geseling aan het volk toonde, in ca 326 van Jeruzalem naar Rome liet overbrengen, waar hij nu de Scala Sancta vormt naar de pauselijke kapel Sancta Sanctorum. Ook schonk ze een doorn van de doornenkroon aan Rome die als kostbaar reliek in de Santa Croce bewaard werd. Van de door haar gevonden lans waarmee Jezus werd doorstoken, werd de spits naar Constantinopel overgebracht (in 1492 naar Rome) en de stok in 1239 door koning Lodewijk de Heilige († 1270; feest 25 augustus) naar Parijs.
3e Legende: Heilige Rok
Beroemd is de legende waarin verteld wordt dat door haar toedoen Jezus' kruis in Jeruzalem werd teruggevonden; daarbij kwamen ook de spijkers van Jezus' kruisiging weer tevoorschijn, de lans waarmee hij was doorstoken en het opschrift met de letters 'INRI'. Ook Jezus' tunica, waar de soldaten onder het kruis om hadden gedobbeld, werd teruggevonden. Die liet zij tezamen met het gebeente van de apostel Matthias overbrengen naar de keizerlijke residentie in Trier. Zij gaf er de aanzet tot de bouw van de domkerk; daar werd de heilige tuniek in het altaar bewaard. Centraal in de kerk - op de plaats van het huidige hoogaltaar - was een constructie aangebracht, waarin de Heilige Rok werd bewaard. In het jaar 1105 werd de schrijn geopend voor een onderzoek van de inhoud. Het duurde tot de Rijksdag van 1512 voor het altaar werd opengebroken en de reliek op aandringen van keizer Maximiliaan voor het eerst aan de toegestroomde gelovigen werd getoond. Wijbisschop Enen van Trier (1512-1524) zette zich in woord en geschrift in voor de beginnende devotie tot de Heilige Rok. In een van zijn boeken kenschetst hij zichzelf als 'Prediker en verkondiger van het heiligdom in de domkerk van Trier'.
De laatste 'toningen' worden vermeld in 1891, 1933 en 1959. Tegenwoordig laat men dat achterwege, omdat het te schadelijk zou zijn voor de stof. De rok wordt thans bewaard in een eigen kapel die rond het jaar 1700 tegen de kerk is aangebouwd. Het devotieplaatje vermeldt: 'In het oostkoor ziet men - hoog boven het altaar - een kunstvol bewerkte opening, hoog in de absis (achterwand), waardoor men vanuit de kerk zicht heeft op het inwendige van de kapel; vanuit de verte ziet men een gouden kruis en daaronder wordt de Heilige Rok, in de volle lengte plat uitgelegd, bewaard [-].'
Het devotieprentje vervolgt: 'Onwillekeurig vragen we: Is dit nu werkelijk de echte H. Rok van Christus? Het is zonder meer mogelijk [-]. Met absolute zekerheid kunnen we het niet bewijzen.' Even tevoren had de schrijver van dit prentje gezegd: 'Archeologische vondsten wijzen op de aanwezigheid en de grote waardering voor deze reliek aan het keizerlijk hof te Trier, reeds in de vierde eeuw. In de kostbare stof, waarin de H. Rok bewaard werd, heeft men gouddraden gevonden, die uit China afkomstig zijn en die in Trier - en dit staat vast - in de keizerlijke ateliers verwerkt werden. Ook staat vast dat keizer Constantijn op de plaats waar nu de dom staat, een zeer grote pelgrimskerk heeft laten bouwen.'
[Bei.1983/1.p:119;Bei.1983/2p:125]
Wij zagen hierboven dat de bouw gestart werd op aanwijzing van keizerin-moeder Helena; dat zal in wezen wel geen verschil maken.
4e Legende: Overbrenging van de apostel Matthias naar Trier
Feest 18 juli
Matthias zou in Palestina zijn begraven. Daar trof keizerin Helena zijn relieken aan, toen zij op zoek was naar het kruis waar Jezus 300 jaar eerder aan was gestorven. Op haar bevel zouden ze door bisschop Agritius (zie onder) naar Trier zijn overgebracht. Sindsdien gaat deze stad er prat op dat ze het enige apostelgraf bezit ten noorden van de Alpen. Zijn eerste rustplaats schijnt ook op dezelfde manier ingericht geweest te zijn als die van Petrus te Rome: in een onderaardse crypte onder het aan hem toegewijde altaar, waarboven een baldakijn was geconstrueerd, rustend op vier zuilen.
Verering & Cultuur
Na haar dood liet keizer Constantijn haar aanvankelijk bijzetten in een prachtig mausoleum dat hij apart voor haar te Rome had laten bouwen in de kerk van Santa Maria in Ara Coeli. Tegenwoordig kan men van daaruit de relikwieënkapel bezoeken; daar worden drie flinke stukken van het Heilig Kruis bewaard, twee doornen uit Christus' doornenkroon, één van de spijkers van het kruis, een stuk van het opschrift 'INRI' en een vinger van de ongelovige apostel Thomas. Toen Constantijn Constantinopel naar zichzelf had genoemd (= Constantijn-stad) en had uitgebouwd tot zijn persoonlijke pronkstad, liet hij Helena's sarcofaag daarheen overbrengen. In 840 werden haar relieken daar gestolen door een monnik en overgebracht naar het Franse Hautvillers bij Epernay niet ver van Reims. Ze trokken vele pelgrims. Maar toen Karel de Kale († 877) ervan hoorde, weigerde hij aan de echtheid van deze relieken te geloven. Daarop riep bisschop Hincmar van Reims († 882; feest 21 december) een bisschoppensynode bijeen. Die verlangde een godsoordeel, waar de monnik die de relieken had bezorgd, zich aan onderwerpen. Met positieve afloop. Van toen af aan erkende men dat het inderdaad de relieken van Helena waren wat haar verering ter plaatse en de toeloop van pelgrims aanzienlijk vergrootte.
Aan het begin van de 12e eeuw wijdde de monniken van klooster Hirsau in het Schwarzwald een altaar toe aan Helena. Sinds de Franse Revolutie bevinden zich relieken van haar in de kerk van St-Leu te Parijs; haar hoofd zou in Trier worden vereerd. Bovendien werd er te Trier onder bescherming van Sint Helena regelmatig een heiligdomsvaart gehouden. Daaraan herinneren de bedevaartvaantjes uit resp. 1891 en 1933, waarop de keizerin staat afgebeeld met de heilige Tunica.
Patronaten
Zij is patrones van de Duitse bisdommen Bamberg en Trier, van het Zwitserse bisdom Basel, van het aartshertogdom Oostenrijk, en van de plaatsen Frankfurt in Duitsland, Ascoli en Pesaro in Italië, Colchester in Engeland, Orsainfaing in de Ardennen (sinds de 19e eeuw) en natuurlijk van het naar haar genoemde eiland Saint Helena (omdat het in 1502 door de Portugees Joaño da Nova op haar toenmalige feestdag 22 mei werd ontdekt); in Duitsland werd zij medepatrones van de door haar zelf gestichte Gereonskerk te Keulen; in Nederland komt zij voor in het gemeentewapen van Heel en Panheel, en is de kerk van het plaatsje Aalten aan haar toegewijd. Odiliapeel heeft een Kruisvindingkerk; de katholieke kerk die in 1923 te Rotterdam aan het Breeplein werd gebouwd, is eveneens toegewijd aan de Kruisvinding.
Naast genoemde patronaten wordt Helena vereerd als patrones van schatgravers en mijnwerkers, van spijkerfabrikanten, nagel- en spijkersmeden en naalden- en speldenmakers; en van stoffenververs.
Haar voorspraak wordt aangeroepen tegen bliksem, weerlicht, onweer, vuur en brandgevaar. Zij is ook patrones van verloren voorwerpen, voor het opsporen van gestolen goederen en het ontmaskeren van dieven. Tenslotte wordt haar hulp ingeroepen bij depressies
In de streek van Gembes, Hautfays, Sohier en Tellin werd Helena aangeroepen tegen de trage koorts, een ziekte die melkkoeien aantastte en lusteloos maakte. In dat geval deed men er goed aan ter ere van Helena een novene te houden (= negen dagen durende gebedsstonde).
Afbeelding
Zij wordt afgebeeld in keizerlijke gewaden; vaak met kroon op het hoofd. Meestal heeft ze het kruis bij zich, soms ook de spijkers; vaak heeft ze een kerkmodel in haar buurt. In zeer veel gevallen wordt ze afgebeeld tezamen met haar zoon Constantijn, het kruis in hun midden.
Weerspreuk(en)
'A la Sainte-Hélène
La noix est pleine
Et le cerneau
Se met dans l'eau'
[Op de dag van Sint Heleen
heeft de boom veel noten bijeen;
en het vlees van zijn vrucht
is zacht en genugt]
'Qui prie Sainte Hélène
ne perdra pas ses peines'
[Wie in gebed naar Heleen opziet
verdoet zijn tijd niet]
'Vigneron qui prie Sainte Hélène
Ne perd pas sa peine'
[De wijnbouwer die in gebed opziet,
naar Heleen verdoet zijn tijd niet]
© A. van den Akker s.j. / A.W. Gerritsen