×
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.
Sluit het venster om te blijven.
Info afb. |
Julitta (ook Ulita) van Tarsus, Klein-Azië (=huidig Turkije); martelares met haar zoontje Cyrus (ook Cericus, Cirq, Cyr, Cyrcus, Cyriacus, Cyricius, Cyrus, Greg, Kerykus, Quirico, Quiricus of Quiricus); † 304.
Feest 16 juni & 13 (Byzantijnse liturgie) & 15 juli
Julitta was een weduwe van edele afkomst, woonachtig in Iconium, Cilicië. Omwille van Christus werd ze ter dood gebracht te Tarsus. Eén van haar folteringen bestond erin dat ze moest toezien hoe haar zoontje van drie, Cyricus, doodgeslagen werd: hij had de woedende rechter in het gezicht gekrabd. Volgens moderne geschiedwetenschappers zou haar verhaal op legende berusten.
Het leven van Julitta was net zo overtuigend als haar roemvolle dood. Zij was van koninklijke bloede. De oudste geslachten van Lycaonië beroemen zich erop dat zij met haar verwant zijn. Elk jaar komen de families samen op haar feestdag om haar gedachtenis te vieren op een manier die bij een heilige prinses past.
De vervolging ten tijde van keizer Diocletianus (284-305) woedde over de hele toenmaals bekende wereld. Ook Lycaonië vormde daarop geen uitzondering. Domitianus, de gouverneur van dat moment, was een bloeddorstig man, die er alleen maar plezier in leek te hebben om zoveel mogelijk christenen ter dood te brengen. Daardoor zag Julitta zich genoodzaakt de stad Iconium te ontvluchten en de wijk te nemen naar Seleucië in het gezelschap van haar zoontje van drie jaar, Cyricus, en twee dienstmeisjes. Van haar rijkdommen kon ze niets meenemen. Maar in Seleucië bleek dat de zaak van de christenen er nog slechter voor stond dan in Iconium. Daar was Alexander gouverneur en die was zo mogelijk nog wreder dan zijn collega Domitianus. Hij had juist vanuit Rome een schrijven gekregen waarin stond dat ieder die weigerde aan de goden te offeren, alle voorgeschreven folteringen moest ondergaan welke tenslotte uit moesten lopen op de dood.
Julitta vertrok dus weer zo snel mogelijk uit Seleucië en ging op weg naar Tarsus, de hoofdstad van Cilicië. Maar juist op die dag vertrok ook Alexander uit Seleucië naar Tarsus en hij nam dus dezelfde weg als zij. Zo kwam het dat zij herkend werd; zij werd gearresteerd met haar zoontje dat zij op haar arm droeg. Haar dienstmeisjes namen de vlucht en wisten zich verborgen te houden. Alexander vroeg haar naar haar naam, haar woonplaats en haar sociale omstandigheden. Op al die vragen gaf zij steeds hetzelfde antwoord:
"Ik ben christen."
Dat irriteerde de gouverneur. Hij gaf bevel haar het kind af te nemen en haar met zwepen van runderpezen af te ranselen. De kleine Cyricus nam hijzelf voor zijn rekening. Het was een schattig kereltje. Hij had iets parmantigs over zich, wat waarschijnlijk was toe te schrijven aan zijn adellijke afkomst. Het gaf zijn onschuld extra cachet. Hij nam dus alle mensen die daar aanwezig waren, voor zich in. Maar hij liet zich niet gemakkelijk uit de armen van zijn moeder losmaken. De manier waarop hij zijn mollige armpjes naar haar bleef uitstrekken, was ontroerend. Voortdurend hield hij zijn moeder in het oog. Hij probeerde zich los te wringen en naar zijn moeder terug te gaan, hij schreeuwde en gilde vanwege het geweld dat hem werd aangedaan. De beulen brachten hem naar de gouverneur. Deze nam hem bij de hand en probeerde hem op zijn gemak te stellen. Hij zette hem op zijn knieën, glimlachte hem toe en streelde hem en deed een aantal pogingen om hem te knuffelen. Maar het kind probeerde eraan te ontkomen, bleef maar omkijken naar zijn moeder en duwde de gouverneur met zijn kleine knuistjes van zich af. Hij krabde hem in het gezicht en stompte hem in zijn maag, kortom hij verdedigde zich met de zwakke middelen welke de natuur aan kind geeft. En omdat zijn moeder onder haar folteringen maar bleef roepen: "Ik ben christen", probeerde hij het haar na te zeggen, en riep ook:
"Ik ben christen."
Dat maakte de gouverneur uitzinnig van woede, zelfs zo dat dit losgeslagen beest geen enkele consideratie meer had met een leeftijd die zelfs de meest harteloze wezens weet te vermurwen. Hij nam het onschuldige joch bij een voet en sloeg het tegen de grond. De kleine martelaar kwam met zijn hoofd tegen de traptreden van het tribunaal waarop zijn hersentjes uit elkaar spatten en overal bloedvlekken veroorzaakten. Julitta zag het allemaal gebeuren en was God zelfs dankbaar dat haar zoon vóór haar de marteldood gestorven was.
De gouverneur kwam weer bij zinnen; hij schaamde zich voor de misdaad die hij begaan had en beklaagde het lot van het kind. Maar zijn woede jegens de moeder was er niets minder om geworden. Integendeel, hij schoof eens te meer al zijn woede af op Julitta. Hij beval haar languit neer te leggen op een tafel en dreigde haar dat hij haar levend zou laten villen. Hij begon dus gesmolten lood over haar voeten uit te gieten. Eén van de beulen riep haar toe:
"Maar Julitta, offer dan toch aan de goden!"
Waarop zij riep: "Nooit en te nimmer zal ik ook maar één offer brengen aan jullie demonen of aan die doofstomme godenbeelden van jullie. Ik aanbid Jezus Christus, enige zoon van God, door wie alles geschapen is. Ik wil zo gauw mogelijk weer bij mijn zoontje zijn."
Daarop veroordeelde de gouverneur haar tot de dood door het zwaard. Het lijkje van haar zoon liet hij wegwerpen op een plek die alleen voor misdadigers bestemd was. Daarop kwamen de beulen met de bedoeling haar het hoofd af te slaan. Zij knielde neer om een gebed te zeggen; de beulen stonden het haar voor een paar tellen toe.
Zij bad: "Heb dank, mijn God, dat U mijn zoon een plekje hebt gegeven bij U in Uw koninkrijk. Wees zo goed, God, ook Uw onwaardige dienares daar toe te laten. Moge ik mijn intrede doen in het bruidsvertrek, zoals U dat ook toegestaan hebt aan de wijze maagden; dan zal mijn ziel voor eeuwig Uw Vader kunnen lofprijzen. Hij is de enige God, die alle dingen heeft geschapen en ze in stand houdt. Moge mijn ziel ook U lofprijzen, Heer, en de Heilige Geest." De beul sloeg haar het hoofd af op het moment dat zij 'Amen' zei. Haar lichaam werd buiten de stad weggeworpen op dezelfde plek waar men eerder haar zoon had gedumpt.
De volgende dag kwamen de twee dienstmeisjes tevoorschijn die zich tot dan toe verborgen hadden weten te houden. Ze verlieten hun schuilplaats en hadden de moed en het respect om het stoffelijk overschot van hun meesteres en haar zoontje te bergen. Zij begroeven ze op een veld vlak buiten de stad.
Toen jaren later de grote keizer Constantijn († 337; feest 21 mei) de Kerk uit de haat en gevangenschap bevrijdde wees één van de dienstmeisjes de plaats aan waar die kostbare schat zich bevond. In de tijd daarna werd het een beroemde plek, omdat er talloze gelovigen de hulp kwamen inroepen van de beide martelaren.
[278p:59-64]
Over de dood van de kleine Cyricus bestaat nog een andere legende.
In Tarsus, Klein-Azië, was er een rechter aan de macht die Alexander heette. Hij had er plezier in om alle christenen ter dood te veroordelen. In diezelfde stad woonde ook een jongetje van vijf jaar, Cyricus genaamd, dat met alle geweld martelaar wilde worden. Op de dag van de openbare verhoren ging Cyricus naar het tribunaal, kroop stiekem op het verhoog waar de rechter zetelde en sloeg van achter zijn armpjes om hem heen, terwijl hij in zijn nek en in zijn oren gilde: "Ik ben christen! Ik ben ook christen!"
De rechter schrok zich een ongeluk daar op zijn zetel, wat bij de omstanders grote hilariteit te weeg bracht. Maar ze hadden toch nog een half uur nodig om de godslasteraar tot zwijgen te brengen. Hoe meer men hem achterna zat hoe meer hij riep dat hij christen was. Lenig als een kat schoot hij tussen stoelen en tafels door of kroop weg achter de standbeelden aldoor roepend dat hij christen was. Tenslotte was het de rechter zelf die hem te pakken kreeg. Deze was zo buiten zichzelf van woede dat hij het kereltje bij één pakte en het met zijn hoofd tegen een muur te pletter sloeg.
[104p:199]
Verering & Cultuur
In de loop van de middeleeuwen werden in de verhalen de folteringen van de beide martelaars steeds gruwelijker. Dat blijkt uit de afbeeldingen die men bij dit verhaal maakte. In de 8e eeuw ontstond er een serie afbeeldingen rondom dit verhaal waarop achtereenvolgens te zien was:
01. Julitta wordt voor de gouverneur geleid; hij draagt haar op een offer te brengen.
02. Cyricus wordt naar voren gebracht.
03. Hij zegt dat je alleen maar aan Christus offers mag opdragen.
04. Cyricus krijgt een pak slaag.
05. Zij worden met z'n tweeën gevangen gezet.
06. Zij worden boven het vuur geroosterd, maar het vuur dooft uit en Christus komt ze troosten.
07. Julitta wordt een spijker in het hoofd geslagen, waarbij zij troost ontvangt van een engel.
08. Cyricus weet nog het woord te richten tot de gouverneur, hoewel men hem al de tong uit de mond heeft gerukt.
09. Zij worden in een ketel met kokend asfalt gestopt.
10. De gouverneur slaat Cyricus te pletter op het metselwerk voor zijn troon.
Op een altaarstuk uit de 12e eeuw dat zich tegenwoordig in het museum voor Catalaanse kunst te Barcelona bevindt zien we bovendien hoe Julitta zelfs van boven naar beneden middendoor gezaagd wordt.
Zij werden aanvankelijk vooral vereerd in de oosterse kerk; daar gelden zij als heilige genezers.
In het westen verspreidde zich hun cultus vooral via Florence, Zuid-Frankrijk (de aan hen toegewijde romaanse kerk van Nevers, de St-Cyr-et-Ste-Juliette, bevat relieken van de beide martelaren) en de Spaanse stad Burgos. Frankrijk telt vele plaatsen die naar St.-Cyr (of een variant ervan) zijn genoemd.
Patronaten
De kleine Cyricus geldt als patroon voor kinderen in moeilijkheden. Hij is ook patroon van de Zuid-Franse stad Nevers.
© A. van den Akker s.j. / A.W. Gerritsen