× 
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.

Sluit het venster om te blijven.

           
welkom menu contactzoeken
HeiligenkalenderHeiligen op naamPatroonheiligenHedendaagse namenMeer...
 Pater Dries van den Akker s.j., de auteur van de hagiografieën, overleed 30 oktober 2022
† ca 65  Matthias Apostel

Info afb.

Matthias Apostel, Trier, Duitsland; martelaar; † ca 65?

Feest 7 (Milaan) & 23 (vigilie: bisdommen Trier en Hildesheim) & 24 (vóór 1969: kalenderwijziging Vaticanum II) & 25 (schrikkeljaren vóór 1969) februari & 2 (koptische liturgie) & 4 (koptische liturgie: schrikkeljaren) maart & 12 mei (gedachtenis apostelkeuze) & 14 mei (sinds 1969) & 18 juli (overbrenging relieken naar Trier) & 9 augustus (syrische & Griekse liturgie).

Geschiedenis

Over Matthias horen we voor het eerst in de Handelingen van de Apostelen. Jezus is teruggekeerd naar de Vader in de hemel. Nu staan de leerlingen voor de opgave zijn opdracht over te nemen. Eén van hen, Judas, heeft Jezus verraden en vervolgens zelfmoord gepleegd. Het eerste wat ze doen is een opvolger voor hem aanwijzen. De kandidaten moeten aan zeer bepaalde voorwaarden voldoen. Petrus, die de leiding neemt, formuleert het als volgt: '"Dus moet één van de mannen die tot ons gezelschap behoorden gedurende de tijd dat de Heer onder ons verkeerde, te beginnen bij het doopsel van Johannes tot de dag waarop Hij van ons werd weggenomen, met ons een getuige worden van zijn verrijzenis." Men stelde er twee voor: Josef, ook Barsabbas geheten, bijgenaamd Justus (= de rechtvaardige), en Matthias. Toen baden zij als volgt: "Gij Heer, die aller harten kent, wijs degene aan die Gij van deze twee hebt uitverkoren om de plaats te bezetten in dit dienstwerk en apostelambt, waaraan Judas ontrouw werd om heen te gaan naar zijn eigen plaats." Toen liet men hen loten en het lot viel op Matthias. Hij werd toegevoegd aan de groep van de elf apostelen.'

[Handelingen der Apostelen 01,21-26]

Uit dit relaas mogen we dus opmaken dat Matthias van het begin af aan tot de kring van Jezus behoorde. Volgens sommigen maakte hij deel uit van de (twee-en-)zeventig die door Jezus op zijn tocht naar Jeruzalem vooruit werd gestuurd (Lukas 10,01).

Over de aanwijzing door het lot

Dat de apostelen Matthias' keuze via het lot hebben bepaald is later herhaaldelijk onderwerp van discussie geweest. De kerkvader Dionysius (waarschijnlijk Pseudo-Dionysius de Ariopagiet: † 4e à 5e eeuw) weet te vertellen dat de keuze tenslotte op hem viel, omdat God uitdrukkelijk een zonnestraal op hem liet wijzen! Men is in de Kerk al spoedig daarna van deze methode afgestapt. Jacobus de Voragine († 1298; feest 13 juli) schrijft hierover in zijn Legenda Aurea: 'We moeten hier opmerken dat dit voorbeeld nog niet wil zeggen dat het lot is toegestaan. Want het voorrecht van een paar mensen is nog niet meteen voorschrift. Dat zegt althans Hieronymus († 420; feest 30 september). Beda de Eerbiedwaardige († 735; feest 25 mei) meent dat het destijds nog toegestaan was om zulke hulpmiddelen te gebruiken, omdat de volle waarheid nog niet gekomen was. Immers hoewel het kruisoffer had plaats gevonden, drong het volledige heil pas door met Pinksteren. Vandaar dat ze bij Matthias' keuze nog het lot gebruikten; op dezelfde manier werd krachtens de Wet de keuze van de hogepriester bepaald. Maar na Pinksteren was de waarheid ten volle aan het licht getreden; de zeven diakens werden dan ook niet meer middels het lot aangewezen, maar door de apostelen, via hun gebed en handoplegging.'

Matthias' verdere leven

In de bijbel lezen we verder niets meer over de lotgevallen van Matthias. We zijn dus verder aangewezen op mondelinge overlevering en legende. Hij zou het evangelie gepredikt hebben in Judea, Ethiopië (waarmee volgens sommigen de Romeinse provincie Aethiopia Pontica bedoeld zou zijn, ten oosten van de Zwarte Zee) en tenslotte ook nog in Macedonië. Ook over zijn levenseinde zijn de bronnen niet eensluidend; de meeste gaan ervan uit dat hij op gewelddadige wijze aan zijn eind is gekomen. Maar ze verschillen soms aanzienlijk over de wijze waarop. Zie daarover de hierna volgende legendes.

Clemens van Alexandrië († vóór 215), Origenes van Alexandrië († ca 254), Eusebius van Cesarea († 339), Ambrosius van Milaan († 397) en zelfs de relatief late, bovengenoemde, Engelse monnik Beda hebben nog het Evangelie van Matthias gekend; ze noemen het in één adem met het Evangelie van Thomas. We kennen er door toedoen van Clemens slechts drie citaten van:

'Verbaas u over alwat is, want dat is de eerste stap om de dingen achter de werkelijkheid te leren kennen.'

'We moeten vechten met het lichaam ('het vlees') en het onder de duim houden, zonder uit te zijn op ongebreidelde lustbevrediging, integendeel we moeten erop uit zijn om onze ziel te doen groeien in geloof en inwendige kennis.'

'Als de buren van een uitverkorene tot zonde vervallen, dan is de heilige zelf tot zonde vervallen. Want als de gelovige zich had gedragen zoals het Woord hem opdraagt, dan hadden de buren zo'n afschuw gekregen van hun eigen levenswijze dat hij nooit tot zonde zou zijn vervallen.'

Legendarische overlevering

In zijn werk 'Legenda Aurea' schrijft Jacobus de Voragine over het verdere leven van Matthias drie legendes.

Vooraf is het goed te bedenken, dat legendes geen ander doel hebben dan te laten zien, hoezeer de heilige van het verhaal op Jezus gelijkt; hoe in de persoon en de omstandigheden van de heilige het evangelie zich herhaalt.

1e legende:

'Aan de apostel Matthias werd Judea toegewezen. Hij preekte er en deed er veel wonderen en tekenen. Daarna ontsliep hij in vrede. Maar in sommige boeken lezen we dat hij gekruisigd werd en gekroond met het martelaarschap ten hemel voer. Zijn lichaam ligt begraven in Rome, in de kerk van Santa Maria Maggiore, onder een porfieren steen. Daar wordt ook zijn hoofd aan het volk getoond.'

2e legende:

'Maar een andere legende treffen we aan in Trier. Daar lezen we dat Matthias voortkwam uit adellijke ouders van de stam Juda en in Bethlehem werd geboren.

Deze legende benadrukt dus, dat Matthias voortkwam uit het koninklijke geslacht van David. De familie waaruit ooit de Messias zou worden geboren!

Hij leerde alle wijsheid. Binnen de kortste keren kende hij de Wet en de Profeten op zijn duimpje. Hij joeg geen wereldse idealen na. Reeds als kind had hij de volwassen maat van een deugdzaam leven bereikt. Hij was er steeds op uit het goede te doen; hij verlangde ernaar verstandig te zijn in het luisteren en bereid tot medelijden, er niet groot op te gaan als het hem meezat en standvastig te blijven bij tegenspoed. Hij beijverde zich de dingen van zijn hart in de juiste woorden om te zetten en die woorden ook inderdaad in praktijk te brengen. Toen hij preekte in Judea, gaf hij aan blinden het gezicht, melaatsen maakte hij rein en duivels dreef hij uit; lammen liet hij lopen, doven deed hij horen en doden hergaf hij het leven.

Hier wordt verteld, hoezeer de leerling Matthias leek op zijn Meester Jezus. Hij was werkelijk een 'alter Christus', een 'andere Christus' geworden. Zo maakte hij zijn koninklijke, messiaanse afkomst inderdaad waar.

Hij werd om een hele serie zaken bij de Hogepriester aangeklaagd. Hij sprak: "Op de aanklacht van de misdaden waarvan u mij beschuldigt, heb ik niets te zeggen. Immers het is geen misdaad om christen te zijn, maar juist de hoogste eer."

Waarop de Hogepriester zei: "Ik zal u wat uitstel geven, zodat u boete kunt doen."

Hij antwoordde: "Niks daarvan: ik ga toch zeker niet de waarheid verraden die ik destijds gevonden heb?"

Zo bleek Matthias volkomen thuis in de Wet, zuiver van hart, helder van verstand, scherpzinnig in de schriftuitleg, bedachtzaam in zijn oordeel en opwekkend in zijn prediking.

Met het woord Gods dat hij preekte in Judea, wist hij er velen met zijn wondertekenen te bekeren. Dat maakte de joden jaloers; zij brachten hem voor de Raad. Twee valse getuigen kwamen met beschuldigingen tegen hem en wierpen de eerste steen. Daarop vroeg hij of de stenen bij hem in het graf gelegd mochten worden als een getuigenis tegen hen. Na de steniging werd hem naar Romeins gebruik met een bijl het hoofd afgeslagen. Zo zond hij met uitgestrekte armen zijn geest naar de hemel.'

Deze legende probeert de overeenkomst met Jezus zo duidelijk mogelijk aan te geven: dat hij als kind een deugdzaam mens was, levend van de Wet; de genezingen die hij verrichtte; het feit dat op zijn woord zich vele mensen bekeren, dat de joden hem uit nijd overleveren aan de raad, dat hij door twee valse getuigen beschuldigd wordt, en dat hij uiteindelijk de Geest geeft...; al deze beelden zijn uitdrukkelijk ontleend aan Jezus' leven. De steniging roept eerder Stefanus in herinnering (Handelingen 7,54-60). En als de Romeinen al het gebruik kenden om iemand het hoofd af te slaan, dan zeker niet met een bijl, maar met het zwaard.

Dezelfde legende vertelt nog, dat zijn lichaam van Judea naar Rome werd overgebracht en van Rome naar Trier.

3e legende

In nog een derde legende staat te lezen dat Sint Matthias het christengeloof predikte in Macedonië. Daar gaf men hem een giftige drank te drinken; die maakte ieder die ervan dronk, blind. Hij dronk ervan in Christus' naam en er gebeurde niets. Daarnaast gaf hij het gezicht terug aan 250 mensen die door de drank met blindheid waren geslagen. Nu verscheen de duivel in de gedaante van een kind; het gaf hun de raad Matthias ter dood te brengen, omdat hij hun geloof in de war gooide. En terwijl hij zich midden tussen hen in bevond, zochten zij hem drie dagen zonder hem te vinden. Maar op de derde dag maakte hij zichzelf bekend met de woorden: "Die jullie zoeken: ik ben het."

Zij bonden hem de handen op de rug en sloegen een touw om zijn hals, gaven hem een afranseling en wierpen hem in de gevangenis. Daar verschenen hem de duivels die tegen hem knarsetandden, maar al te dichtbij komen durfden ze toch niet. Toen kwam de Heer op hem toe in een schitterend licht; Hij raapte hem van de grond op en maakte de boeien los, waarin hij geslagen was; hij sprak hem zachtjes moed in en deed de deur voor hem open.

Daarop hervatte hij zijn prediking van het woord Gods. Er waren er een paar die zo verstokt waren in hun zonden dat ze weerstand bleven bieden. Waarop hij zei: "Waarlijk, ik zeg u dat u nog tijdens uw leven naar de hel zult afdalen." Onmiddellijk opende zich de aarde en verslond ze. Daarop bekeerden alle overigen zich tot de Heer.'

Ook deze legende ontleent veel beelden aan het evangelie, vooral dat van Johannes. Daar lezen we immers de zin "Midden onder u staat Hij die gij niet kent" (Johannes 1,26). Ook de genezing der blinden verwijst uitdrukkelijk herinneringen op aan Jezus in het evangelie. Maar ook het feit, dat de gifdrank Matthias niet deert, herinnert aan Jezus' woorden: "Deze tekenen zullen de gelovigen vergezellen: in mijn Naam zullen zij duivels uitdrijven, nieuwe talen spreken, slangen opnemen; zelfs als ze dodelijk vergif drinken, zal het hun geen kwaad doen..." (Markus 16,17-18). Aan het Laatste Avondmaal had Hij al beloofd: "Ik zeg u: wie in Mij gelooft, zal ook zelf de werken doen, die Ik doe. Ja, grotere dan die zal hij doen..." (Johannes 14,12). De vergiftigde drank is ook een herinnering aan Johannes en zijn legendarische lotgevallen te Efese: daar krijgt de apostel een gifdrank te drinken om te bewijzen, dat zijn God sterker is dan de dood! In het geval van Matthias' legende heeft de drank als bijzonderheid, dat ze de mensen verblindt... Ze hebben geen oog voor de waarheid van het evangelie. Wat in bijbelse taal hetzelfde is als 'dood zijn'.

Matthias' woorden "Die jullie zoeken: ik ben het" zijn een rechtstreeks citaat uit het evangelie. In het lijdensverhaal van Johannes spreekt Jezus dezelfde plechtige woorden: "Die gij zoekt dat ben Ik" (Johannes 18,4-5). De drie dagen dat Matthias verborgen bleef en aan het oog onttrokken was, herinneren natuurlijk ook aan de drie dagen, dat Jezus in het graf gelegen heeft: toespeling op het geloof, dat Gods Geest sterker is dan alle menselijke machten en zelfs sterker dan de dood.

Matthias' redding uit de gevangenschap zou ontleend kunnen zijn aan net zo'n verhaal uit het leven van Petrus, opgetekend in de Handelingen der Apostelen 12,01-19.

Nog meer legende

4e legende

In de Handelingen van Andreas en Matthias (ca 400 ontstaan?) treffen we nog het verhaal aan, dat Matthias door menseneters gevangen zou zijn genomen, en ternauwernood door Andreas werd bevrijd. We geven het hier naar de versie van de Angelsaksische dichter Cynewulf († 10e eeuw)

'In die tijd kwamen alle apostelen bijelkaar om de landen onder elkaar via het lot te verdelen. Matthias moest naar het land van de Menseneters. De mensen van die stad aten geen brood en dronken geen wijn, maar voedden zich met vlees en bloed van mensen. Iedere vreemdeling die er terecht kwam, pakten ze op, staken hem de ogen uit en gaven hem een toverdrank te drinken, waardoor hij zijn verstand verloor. Dus toen Matthias daar arriveerde, trof hem hetzelfde lot. Alleen het drankje miste zijn uitwerking.'

Over het feit, dat de gifdrank zijn uitwerking miste op Jezus' leerlingen, spraken we hierboven naar aanleiding van de derde legende.

'Hij bleef dus in de gevangenis bidden om uitkomst. En daar verschenen een licht en een stem: "Mijn veelgeliefde Matthias, hier heb je je gezicht terug." En hij kon weer zien! En de stem zei verder: "Ik laat je niet in de steek. Vandaag precies over 27 dagen stuur ik Andreas naar je toe om je te verlossen en nog veel meer." Daarop ging de Verlosser terug naar de hemel. Matthias bleef nu aanhoudend lofzangen zingen. Toen de beulen kwamen om slachtoffers uit te zoeken, hield hij zijn ogen dicht. Zo kwamen ze ook bij hem langs en keken op het kaartje aan zijn hand en merkten op: "Over drie

dagen is híj aan de beurt om gedood te worden." Want ieder slachtoffer droeg een kaartje aan zijn hand waarop je kon zien, wanneer zijn dertig dagen om waren.

Na 27 dagen verscheen de Heer inderdaad aan Andreas in het land waar hij op dat moment aan het preken was en sprak: "Over drie dagen wordt Matthias door de menseneters gedood. Ga erop af om hem te verlossen."

"Hoe kan ik zorgen dat ik er nog op tijd ben?"

"Morgen vroeg ga je naar de kust; daar zul je een schip vinden."

En hij ging van hem weg.

Het werd een wonderbaarlijke reis. Jezus zelf bleek de kapitein. Ze moesten hindernissen als sfynxen en synagoges ontwijken, voor Andreas uiteindelijk arriveerde onder de muren van de stad der menseneters.'

Blijkbaar stamt de legende uit de tijd, dat Jezus' leerlingen en de wetgetrouwe Joden onverzoenlijk uit elkaar waren gegroeid. In het Nieuwe Testament vinden we talrijke teksten, die daarover vertellen: in de evangelies (vooral dat van Johannes), in de Handelingen van de Apostelen (die zelfs besluiten met het definitieve uiteengaan van joden en christenen) en in Paulus' brieven).

'Jezus stelde hem nogmaals op zijn gemak en liet hem weten welke beproevingen hem nog allemaal in de stad te wachten zouden staan. Vervolgens sprak hij hem moed in zodat hij dat alles zou kunnen uithouden en vertrok. Ze kwamen ongezien de stad binnen en gingen onmiddellijk richting gevangenis. Op zijn gebed vielen de zeven bewakers meteen dood neer. En bij het maken van het kruisteken gingen de deuren vanzelf open. Hij vond Matthias en ze begroetten elkaar broederlijk. Andreas richtte zijn blikken op de andere slachtoffers: ze waren spiernaakt en aten gras. Hij klopte zich op de borst en vervloekte de duivel: "Hoe lang zal je nog oorlog voeren tegen de mensen. Door jouw toedoen is Adam uit het paradijs verdreven en door jouw toedoen veranderden de broden op zijn tafel in stenen. Jij wist binnen te dringen in de geest van de engelen en bracht ze ertoe zich af te geven met vrouwen; de zonen die daaruit geboren werden bleken wilden die de mensen op aarde verslonden. Vandaar dat God zich genoodzaakt zag de zondvloed erop af te sturen..."'

Wat Matthias hier tegen de duivel zegt, stoelt op oeroude mythen en legende uit de Joodse cultuur. Deze verhalen worden verteld in het Boek Henoch, dat echter nooit in de bijbel is opgenomen.

'Toen keerden zij allebei in tot gebed, legden de gevangenen de handen op, gaven ze het gezicht terug en brachten ze weer bij zinnen. Andreas vermaande ze de stad zo snel mogelijk te verlaten en op hem te blijven wachten onder een vijgenboom. Het waren alles bijeen 270 mannen en 49 vrouwen. Nu riep Andreas een wolk naderbij; daar werden ze allemaal in opgenomen - Matthias, de leerlingen en al de broeders en zusters - en naar de plek gebracht waar Petrus aan het preken was. Daar bleven ze.'

Zo wordt op aanschouwelijke manier uitgelegd, dat het geloof in Jezus mensen bevrijdt en heil en genezing brengt. Vijgenboom en wolk zijn symbolen van Gods aanwezigheid.

Dit verhaal vinden we in grote trekken ook in de Legenda Aurea, maar daar gaat het niet over Matthias, maar over de apostel-evangelist Matteus.

5e legende

Tenslotte vinden we in het laat-middeleeuwse Passional, een legendenbundel in de Middel-Duitse taal, het verhaal dat Matthias als kind Judas had geheten. Net als Oedipus in de Griekse mythologie doodde hij zijn vader en huwde met zijn moeder en deed uiteindelijk boete door zich bij Jezus aan te sluiten onder de naam Matthias, verkorting van Mattathias. Dit verhaal vinden we ook in de Legenda Aurea. Daar dient het om iets over de persoon van Judas Iskarioth te vertellen die een verrader werd. Bij Jacobus de Voragine moet het dienen als inleiding op het verhaal over Matthias. De veronderstelling ligt voor de hand dat in latere versies de beide personen van Judas en Matthias met elkaar werden geïdentificeerd. We geven hieronder het verhaal uit de Legenda Aurea, maar dan in de latere opvatting van het Passional: alsof Matthias als kind Judas heette.

'In een apokrief verhaal lezen wij, dat er een man in Jeruzalem woonde die Ruben heette; bijgenaamd Simon. Hij kwam uit de stam Dan. Maar Hieronymus beweert dat hij uit de stam Issakar afkomstig was. De vrouw van deze Ruben heette Cyborea. In een nacht, waarin zij gemeenschap met elkaar hadden gehad, kreeg die vrouw een nachtmerrie. Toen zij wakker werd, begon zij vreselijk te huilen. Ze vertelde aan haar man wat ze gedroomd had:

"Ik droomde dat ik een kind zal krijgen dat zo slecht is, dat het ons hele volk in het verderf zal storten."

Daarop zei Ruben: "Wat jij daar zegt, is heel erg; zoiets mag je nooit en te nimmer meer in de mond nemen. Je bent vast en zeker nodeloos bang gemaakt door een boze geest."

Waarop zij antwoordde: "Maar als ik straks een kind krijg en het is een jongetje, dan zul jij ook moeten toegeven dat ik me niet iets heb laten wijsmaken door een boze geest, maar dat het waar is allemaal."

Toen haar tijd aangebroken was, bracht ze een zoon ter wereld. Allebei waren ze danig van hun stuk gebracht en overlegden met elkaar wat ze nu het beste met dat kind konden doen. Want ze wilden hun eigen vlees en bloed niet ombrengen, maar ook wilden ze hun opvoeding niet besteden aan degene die straks het hele volk in het verderf zou storten. Daarom deponeerden zij het kind in een rieten mandje en lieten dat los op zee. Door de stroming werd het naar een eiland gevoerd. [In de Legenda Aurea wordt van dit eiland verteld dat het Skarioth heette en dat Judas later daaraan zijn naam Iskarioth ontleende]. Nu gebeurde het dat juist op dat moment de koningin vandaar langs het water wandelde om een luchtje te scheppen. Zij zag het mandje op het water dobberen, liet het naar de kant halen en open maken. Er lag een mooi, klein kindje in, levend en wel. Zij was er zielsgelukkig mee en riep:

"Maakte God maar dat ik zelf ook zo'n kindje zou kunnen krijgen, zodat mijn rijk na mijn dood tenminste niet zonder erfgenaam komt te zitten."

Ze nam dus het kind met zich mee en liet het in het geheim verzorgen, terwijl zij net deed alsof zij zwanger was. Meteen ging het gerucht als een lopend vuurtje door het koninkrijk: "De koningin heeft het leven geschonken aan een zoon!"

De koning was er heel blij mee, zoals trouwens het hele volk. Het kind kreeg een kostbare opvoeding zoals het hoort bij koningskinderen. Maar korte tijd later werd de koningin echt zwanger, en ze baarde en zoon.

Toen de beide jongens groter werden, speelden zij vaak met elkaar. Daarbij deed Judas het koningskind veel verdriet, zodat het vaak moest huilen. Dat speet de koningin, want zij besefte maar al te goed dat Judas niet haar eigen vlees en bloed was; ze gaf hem meer dan eens een pak slaag. Maar het hielp Judas niet van zijn slechtheid af. Tenslotte kwam het uit dat Judas een vondeling was en niet een echte koningszoon. Toen dat Judas ter ore kwam, schaamde hij zich diep; hij ging heen en doodde in het geniep zijn vermeende broer, het echte koningskind. Maar toen besefte hij:

"Als ze me nu te pakken krijgen, slaan ze me de hersens in."

Hij pakte dus zijn biezen bij elkaar en ging er stiekem vandoor richting Jeruzalem, in gezelschap van degenen die de koninklijke belastingafdracht daarheen moesten brengen. Zo vervoegde hij zich bij het hof van Pilatus, de landvoogd van dat moment. Soort zoekt soort, blijft altijd waar: dat bleek ook nu, want Judas paste zich moeiteloos aan bij zijn opvattingen. Pilatus had hem het liefste van al zijn knechten; vandaar dat hij hem aanstelde tot opperhofmeester: zijn wil was wet.

Nu gebeurde het dat Pilatus op een dag in zijn paleis stond, terwijl zijn oog viel op een mooie boomgaard met prachtige appels erin. Plotseling kreeg hij zoveel zin in die appels dat hij het gevoel had ter plekke dood te blijven, als hij die appels niet te pakken kreeg. Die boomgaard was eigendom van Ruben, Judas' vader. Maar Judas kende zijn vader niet en Ruben had geen benul van wat er met zijn zoon gebeurd was. Hij wist niet beter dan dat zijn zoontje destijds op zee was verdronken. Judas wist al helemaal niet wie zijn vader was, hij had er zelfs geen notie van wat zijn vaderland was. Nu riep Pilatus dus Judas bij zich en zei: "Ik heb toch ineens zo'n trek in die appels; als ik ze niet te pakken krijg, dan zal dat nog mijn dood zijn!"

Meteen drong Judas die boomgaard binnen en roofde er alle appels. Juist op dat moment kwam Ruben eraan en zag hoe Judas zijn appels aan het stelen was. Dat liep dus regelrecht uit op een fikse ruzie en vervolgens op een handgemeen. Tenslotte sloeg Judas Ruben zo hard met een steen in zijn nek, dat hij morsdood bleef liggen. Toen pakte hij de appels bij elkaar en bezorgde ze aan Pilatus terwijl hij hem verslag deed van wat er gebeurd was. 's Nachts vond men de dode Ruben in zijn boomgaard en men verkeerde in de mening dat hij plotseling dood was gebleven.

Nu schonk Pilatus Judas alle goederen die aan Ruben hadden toebehoord; bovendien gaf hij hem Cyborea tot vrouw. Maar op die dag slaakte zij diepe zuchten en Judas vroeg haar wat eraan scheelde. Daarop antwoordde zij: "Ik ben de ongelukkigste onder de vrouwen. Ik heb destijds een kind in mijn schoot gedragen, dat ze aan het water van de zee hebben toevertrouwd. Ik heb mijn man plotseling dood aangetroffen, en tot overmaat van ramp heeft Pilatus er nog een schepje bovenop gedaan door mij nog in de rouwtijd uit te huwelijken en jou tegen mijn zin in als echtgenote te geven." Daarop vertelde ze hem alles wat er met het kind gebeurd was. Toen zette Judas haar zijn levensloop uiteen. En zo kwam uit dat Judas zijn vader gedood had en zijn moeder tot vrouw had genomen. Nu groeide er een enorm berouw bij hem van binnen. Op advies van Cyborea wendde hij zich tot onze Heer Jezus Christus en vroeg om vergiffenis van zijn zonden."

In de Legenda Aurea fungeert dit verhaal nog als jeugdlegende voor Judas, verteld als aanleiding voor het levensverhaal van Matthias; in het latere Passional wordt het opgevat als jeugdlegende van Matthias.

[007]

Verering & Cultuur

Overbrenging van de apostel Matthias naar Trier

Feest 18 juli

Matthias zou in Palestina zijn begraven. Daar trof keizerin Helena zijn relieken aan, toen zij op zoek was naar het kruis waar Jezus 300 jaar eerder aan was gestorven. Op haar bevel zouden ze door bisschop Agritius (zie onder) naar Trier zijn overgebracht. Sindsdien gaat deze stad er prat op dat ze het enige apostelgraf bezit ten noorden van de Alpen. Zijn eerste rustplaats schijnt ook op dezelfde manier ingericht geweest te zijn als die van Petrus te Rome: in een onderaardse crypte onder het aan hem toegewijde altaar, waarboven een baldakijn was geconstrueerd, rustend op vier zuilen.

In 1053 vond men in de St-Euchariuskerk een marmeren grafplaat met het opschrift in Griekse letters 'S. Matthias Apostolus'. De heilige overblijfselen werden zo zorgvuldig herbegraven dat men al spoedig niet meer wist waar ze precies lagen. Op 1 september 1127 werden ze herontdekt. Bij die gelegenheid werd de St-Euchariuskerk omgedoopt tot Sint-Matthiasabdij.

[Bei.1983/1p:119; Dries van den Akker s.j./2005.02.27]

Er bevinden zich ook relieken in de Italiaanse steden San Giusta en Padua; een reliekhouder in de vorm van een hoofd treffen we aan in de Santa Maria Maggiore te Rome; en één met beeldjes opzij in de Duitse stad Halle. In het middeleeuwse Keulen stonden drie kapellen die o.a. aan Matthias waren toegewijd; te oordelen naar het huidige museumbestand bezat diezelfde stad in die tijd minstens één schilderij waar onze heilige opstond.

Het schijnt dat Keizer Karel V († 1558) een grote devotie had voor Sint Matthias; aan zijn tussenkomst schreef hij zijn overwinningen in de oorlog toe alsmede zijn successen in de politiek. Vandaar ook dat hij bij zijn bezoek aan Maastricht de dag na zijn feestelijke intocht, op 13 mei 1520, de mis wilde bijwonen in de Matthiaskerk en er een grote som geld achterliet voor de armen van de parochie.

Pelgrimages & Broederschappen

In de middeleeuwen behoorde Matthias' bedevaartsoord te Trier tot de zeven drukst bezochte van het Rijnland. Daarvan getuigen nog de pelgrimsinsignes. Jaarlijks trekken er nog altijd bedevaarten naartoe, zoals blijkt uit de bedevaartvaantjes die bij die gelegenheden worden verstrekt. Daarbij spelen de broederschappen van Matthias een belangrijke rol.

Bij aankomst wordt het volgende gebed gebeden:

"Heer Jezus Christus, Zoon van de levende God,
U hebt ons uit het leven van alledag vandaan geroepen.
Met U zijn wij als pelgrims onderweg.
Thans staan wij aan het graf van de heilige apostel Matthias.
Wij danken U, dat U ons met uw zorgen hebt omringd.
U wijst ons de weg ten leven.
Door middel van de apostelen wordt uw woord aan ons verkondigd.
Wij danken U in het bijzonder voor Matthias, uw vriend en boodschapper.
Met zijn leven heeft hij van U getuigenis afgelegd.
Zijn leven sterkt ons in ons geloof.
Zijn voorbeeld spoort ons aan
om uw vriendschap te zoeken en vast te houden.
Zijn ijver voor U roept ons op
onze broeders en zusters te dienen.
Geef dat wij dankbare getuigen zijn van uw liefde.
U die leeft en heerst in de eeuwen der eeuwen. Amen."

Wie in de broederschap wordt opgenomen, dient de volgende gelofte uit te spreken:

"In de naam van onze Heer Jezus Christus. Amen.
In herinnering aan de genade
die ik bij mijn doopsel en vormsel ontvangen heb,
beloof ik vandaag Christus, mijn Heer, in zijn Kerk na te volgen
en mijn leven telkens opnieuw in te richten
naar het getuigenis van de apostelen.
Daarbij kies ik heel in het bijzonder
de heilige Matthias als voorbeeld en beschermheilige.
Op zijn voorspraak hoop ik de genade van trouw te mogen ontvangen."

Daarop wordt het nieuwe lid met een gebed en een zegen in de broederschap opgenomen.

Het hoofdsecretariaat van de Matthiasbroederschappen zetelt in de Benediktiner Abtei St. Matthias, Pilgerbüro, 5500 Trier. Een bekende afdeling is gevestigd te Aken.

Matthias-folklore

Vroeger stond zijn feest op 24 februari (in schrikkeljaren op de 25e); sinds de hervormingen van de kerkelijke kalender onder invloed van het Tweede Vaticaans Concilie is het verschoven naar 14 mei.

Omdat zijn traditionele feestdag op 24 februari viel, werden folkloristische gebruiken van dat jaargetijde naar hem genoemd. In oude tijden legde men aan de vooravond van Sint-Matthias klimopbladeren in een met water gevulde schaal; was er de volgende dag één van doorweekt, dan betekende dat ziekte op komst; een andere versie zegt dat men ook zout op de bladeren legde; was jouw blad de volgende dag zwart uitgeslagen, dan zou je dat jaar sterven. Bohemen kende het gebruik om aan het begin van de lente, op Sint-Matthiasdag onder luid gebrul en geschreeuw de fruitbomen uit hun winterslaap wakker te schudden; dat zou een gunstige invloed hebben op de oogst straks. Moeders namen hun zoontje op de rug en droegen het door de tuin. De stad Keulen kent sinds 1580 de Matthiasnacht, waarin huwelijken en overlijdens door het lot worden voorspeld: herinnering aan de verkiezing door het lot van Matthias. Zo kende men ook het bijgeloof dat iemand die in de Matthiasnacht op het kerkhof een geest zonder hoofd zag, dat jaar zeker zou sterven. In de Nederlandse plaats Heemstede werden in vroeger tijden Matthiasvuren ontstoken.

Weerspreuk(en)
Rond Matthias' traditionele feestdag (24 februari) zijn er ook heel wat weerspreuken en boerenwijsheden ontstaan:

'Als Sint-Matthijs
geeft sneeuw en ijs,
dan kan men verwachten
het zal nog vriezen veertig nachten.'[213]

'Dits de dach van Sinte Matthijs,
up desen dach, des zyt wys,
so comt de soeten lenten in,
die es des somers broederkin.'[213]

'Matheis bricht's Eis'[111a]
[Matthijs breekt ijs]

'Matthias brich's Eis:
hat er kein's,
so macht er eins!'[351]
[Matthias breekt het ijs;
heeft-ie er geen
dan maakt-ie er één]

'Nach Sankt Mattheis,
geht kein Fuchs mehr übers Eis'[213]
[Na Sint Mattijs
waagt geen vos zich nog op 't ijs]

'Saint Matthias brise la glace.'[213]
[Sint Matthijs breekt het ijs]

'Sankt Matthias hab ich lieb,
denn er gibt den Baum den Trieb'[351]
[Sint Matthijs, een lieve ome,
geeft een groeistoot aan de bomen]

'Sint-Matthijs
bouwt zich een huis op het ijs,
van stenen muren,
maar het kan niet lang meer duren.'[131]

'Sint Matthijs breekt het ijs.'[131; 213]

'Sint Matthijs breekt het ijs,
en als hij geen ijs ontmoet,
hij het vriezen doet.'[213]

'Sint Matthijs breekt het ijs;
maar als het ijs niet breekt,
ligt 't nog veertig dagen op het voorjaar te wachten.'[213]

'Sinte Matthijs breekt het ijs;
maar wil het ijs niet breken,
dan vriest het nog zes weken.'[213]

'Sint Matthijs breekt het ijs;
vindt hij op het water geen brug,
dan heeft hij die op zijn rug.'[214]

'Sint Matthijs geen ijs:
einde maart met paard en kar op het ijs.'[213]

'Sint-Matthijs gooit wel eens een hete steen op het ijs.'[131]

'Sint-Matthijs maakt het ijs of breekt het ijs,
en als hij 't niet wil breken, dan vriest het nog zes weken.'[131]

'Sint Matthijs vindt ijs of brengt ijs.'[213]

'Sint-Matthijs werpt de eerste steen op't ijs.'

'Sinte Matthijs brengt sap in het rijs
en maakt of breekt het ijs.'[213]

'Te Sinte-Matthijs zag men sneeuw noch ijs
maar op half maart
reed men over de Schelde met kar en paard.'

(n.a.v. het weer in het voorjaar van 1676)[131; 213].

Patronaten
Hij is patroon van bouwlieden, timmermannen, schrijnwerkers, van smeden en slagers (ongetwijfeld vanwege het martelattribuut, de bijl, waarmee hij wordt afbeeld); van kuipers (vanwege de hak, waarmee hij soms wordt afgebeeld); van banketbakkers en kleermakers; zijn voorspraak wordt ingeroepen tegen pokken, kinkhoest en onvruchtbaarheid in het huwelijk (gaat terug op zijn legende); hij is ook patroon van schooljongetjes aan het begin van het schooljaar. In de late middeleeuwen was hij patroon van het kuipers- en tonnemakersgilde te Ath, Bergen (Mons), Herentals en Tienen; in Bergen was hij ook patroon van het gilde der azijnbereiders.

Hij is vooral patroon van het bisdom Trier (in dat bisdom zijn er dan ook meerdere kerkjes aan hem toegewijd), en van de Duitse steden Goslar, Hildesheim en Hannover; daarnaast van de Nederlandse plaatsen Alkmaar, Oploo en Warmond.

In Nederland zijn er Mat(t)hiaskerken te Castenray, Maastricht, Oploo, Posterholt, Warmond (sinds 1796) en Weert/Leuken.

Matthiasgilden vindt men in Oploo en Posterholt. Het Franse plaatsje Barbezieux-St-Hilaire kent een Matthiaskerk, die stamt uit de 11e eeuw.

Afbeelding
Hij wordt afgebeeld als één van de apostelen (met boek of boekrol); hij is een wat oudere man met hellebaard, bijl of - heel soms - een zwaard of lans, of met de stenen van de steniging: al deze attributen verwijzen naar zijn marteldood.

Als er een twaalftal apostelen wordt afgebeeld, valt Matthias vaak weg ten gunste van Paulus; die is immers veel bekender ondanks het feit dat hij Jezus niet persoonlijk schijnt te hebben gekend en dus ook niet behoorde tot de leerlingen die Jezus hebben meegemaakt vanaf zijn doop in de Jordaan; maar door zijn onvermoeibare arbeid heeft hij zich de titel van 'De Apostel' verworven. Maar worden de twaalf apostelen afgebeeld met elk een banderol in de hand waarop de 12 artikelen van het geloof staan geschreven, dan treffen we weer wel Matthias aan, en Paulus niet. Matthias draagt dan de slotregel 'Et vitam aeternam' (= en [ik geloof] in het eeuwig leven.


Bronnen
[ Bova; 000» Matthias:bk:PIlgergebete; sys; 100; 101» Mathias; 101a; 102; 103; 104» Mathias; 105; 106» Mathias; 107/7; 108; 110; 111a; 112; 113; 115; 115a; 122; 127; 132; 139; 140; 149/1p:320; 154; 180; 183; 193; 213; 230; Mattias; 246p:102; 252; 259; 261; 269; 271; 288; 320; 326; 327; 349; 350p:329; 351; 353p:62; 500; Dries van den Akker s.j./2005.05.31]

© A. van den Akker s.j. / A.W. Gerritsen

VoorwoordHoe wordt men heilig?
© AuteursrechtWoordenboek
LeeswijzerGastenboek
Bronnen