×
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.
Sluit het venster om te blijven.
Info afb. |
Karel de Goede (ook van Vlaanderen of Carolus Bonus), Brugge, Vlaanderen, België; graaf van Vlaanderen, weldoener & martelaar; † 1127.
Feest 2 maart.
Jeugd
Karel was een zoon van de heilige koning Knud IV van Denemarken († 1086; feest 10 juli).
Deze regeerde van 1080-1086 en probeerde ernst te maken met zijn christelijke levensovertuiging door in zijn land vooral de christelijke cultuur te bevorderen. De geestelijkheid gaf hij aanzien, streefde ernaar dat de kerkelijke wetten werden nageleefd en liet overal kerken, kapellen, hospitalen, kloosters en scholen bouwen. Dit alles bracht wel met zich mee, dat het koningschap steeds meer macht kreeg. Dat wekte haat en afgunst bij de landadel. De edelen wisten hem te vermoorden op 10 juli 1086 in de kerk van de Sint Albanus te Odense.
Karel was nog maar een kind, toen zijn vader werd gedood en zijn moeder, koningin Adela, met hem naar Vlaanderen vluchtte. Daar woonde Karels opa, graaf Robrecht I. Terwijl zijn moeder hertrouwde met de hertog van Apulië, kreeg hij in Vlaanderen zijn opleiding. Hij leerde lezen en schrijven en bekwaamde zich in alle vaardigheden waarover een toekomstig ridder diende te beschikken. Uitdrukkelijk wordt vermeld dat hij vroom en godsdienstig was.
In 1093 overleed graaf Robrecht. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Robrecht II. Deze nam deel aan de kruistocht tegen de Saraceense bezetters van het Heilige Land in 1099. Daar vestigde hij de aandacht op zich door zijn moed en strategisch inzicht. Door zijn aandeel in de bevrijding van Jeruzalem op 15 juli van dat jaar kreeg hij de bijnaam Robrecht van Jeruzalem.
Karel was nog een tiener, te jong om mee te gaan met zo’n riskante onderneming. Hij heeft zijn oom na drie jaar afwezigheid zien terugkeren. Een glorieus moment. Het zal de vrome ridderidealen in zijn hart hebben aangewakkerd. Niet lang daarna ging hij zelf op kruistocht, en keerde op zijn beurt terug, overladen met eer en roem, omdat hij zich had onderscheiden in moed en liefde voor de heilige plaatsen. Enkele maanden na zijn terugkeer sneuvelde oom Robrecht II tijdens een of ander beleg: 1111.
Raadsman
Hij werd opgevolgd door zijn achttienjarige zoon Boudewijn VII. De jongeman stond bekend om zijn rechtvaardigheid. Hij droeg altijd een bijl bij zich, een ‘happe’, om de orde te handhaven. Vandaar dat hij de geschiedenis is ingegaan als Boudewijn Hapken. Hij koos Karel als zijn vertrouwensman en samen maakten zij een eind aan de onophoudelijke familietwisten die Vlaanderen tot dan toe teisterden. ‘Om het bezit van de macht werd in die feodale maatschappij geïntrigeerd, uitgehuwelijkt, gestreden en desnoods geroofd en gemoord,’ aldus Carlos H. Vlaemynck wiens beschrijving wij hier volgen. Om weerloze mensen te beschermen tegen dit geweld, had men in de afgelopen jaren al geprobeerd paal en perk te stellen aan deze privé-oorlogjes. Zo hadden de Franse bisschoppen een ‘Godsvrede’ afgekondigd, welke ook was overgenomen door de Vlaamse graaf. Deze hield in dat er slechts honderd dagen per jaar gevochten mocht worden. Het was in ieder geval verboden tijdens de advent en de vasten, op feestdagen van belangrijke heiligen en door de week van woensdagavond tot maandagmorgen.
Boudewijn Hapken overleed op 17 juni 1119 aan de gevolgen van de verwondingen die hij had opgelopen tijdens een gevecht met de Engelsen bij de verdediging van de Franse stad Eu. Omdat hij kinderloos was, wees hij op zijn sterfbed zijn vertrouweling Karel aan als zijn opvolger. Daarmee sneed hij de pas af van een aantal andere gegadigden die reeds op de loer lagen om zich van het graafschap meester te maken.
Graaf van Vlaanderen
Twee jaar tevoren was Karel getrouwd met Margaretha van Clermont. Zijn eerste zorg was het handhaven van de Godsvrede. Dat was al niet eenvoudig. Ook had hij veel te stellen met zogeheten ‘ministerialen’, de dienstadel: lieden die vanuit lagere klassen tot eenvoudige adel waren opgeklommen, en zich nu wilden laten gelden.
In 1123 bereikte hem het verzoek vanuit Palestina om daar koning van Jeruzalem te worden. Men herinnerde zich zijn moed en vroomheid nog heel goed. De vorige koning was door de Saracenen gevangen genomen en de toestand stond er niet best voor. Men had er alle vertrouwen in dat Karel hier de ideale vorst zou zijn. Karel was vereerd met het vertrouwen en de complimenten, maar hij antwoordde dat hij thuis nog veel te doen had, en dat hij de onderdanen die onder de onderlinge familietwisten te lijden hadden, niet in de steek wenste te laten. Twee jaar later stonde de Duitse keurvorsten op de stoep. Of hij niet keizer wilde worden van het Heilige Roomse Rijk. Nog eervoller. Weer wees hij het verzoek van de hand.
Handhaver van recht en orde
Karel toonde zich een sociaal voelend vorst. Hij was begaan met de armen en de eenvoudige mensen uit zijn graafschap. Dat bleek eens te meer, toen er in 1126 hongersnood uitbrak. In 1124 en 1125 waren de winters streng geweest; het land had nagenoeg niets opgeleverd. Karel vaardigde een verbod uit om bier te brouwen, zodat het graan dat daarvoor nodig was, gebruikt kon worden om brood te bakken. Tegelijk stelde hij een maximumprijs vast voor wijn, om te voorkomen dat handelaren misbruik zouden maken van het biertekort. De bakkers legde hij op een kleiner formaat brood te bakken, zodat het ook voor arme mensen nog mogelijk was iets te kopen. Zelf doorkruiste hij zijn grondgebied om te controleren of men zich aan zijn bepalingen hield. Bij zulke gelegenheden kocht hijzelf brood om het aan de armen ter plaatse uit te delen. Grafelijke residenties deden dienst als voedselbanken. Soms deelde men ook kleding uit aan lieden bij wie de kleren in rafels van het lijf hingen..
Natuurlijk waren er altijd lieden die winst probeerden te slaan uit de schaarste en woekerprijzen rekenden. Daartoe behoorde Bertulf, de proost van de St-Donaaskerk te Brugge.
Deze was gelegen op de plek waar zich thans het plein van de Burcht bevindt.
Niemand wist dat de familie van Bertulf, het geslacht Eremboud, eigenlijk behoorde tot de ‘ministerialen’. Weliswaar had hij zich opgewerkt tot voorzitter van het kapittel en kanselier van Vlaanderen, maar het was zijn dagelijkse zorg dat zijn lage afkomst niet aan het licht zou komen.
Tijdens Karels controletochten door zijn graafschap waren er te Brugge schepen uit het oosten aangekomen, tot de boord toe gevuld met graan, bestemd voor de uitgehongerde bevolking. De Erembouds maakten gebruik van Karels afwezigheid en kochten grote hoeveelheden op om deze met woekerwinst door te verkopen. Maar zodra Karel bij terugkomst hiervan hoorde, nam hij woedende maatregelen. Hij ontbood Bertulf die hij flink de les las. De man mompelde nog dat het alleen maar voor eigengebruik was. De graaf liet de goed verborgen voorraden graan uit zijn kelders en van zijn zolders halen, en gaf hem het geld terug dat hij ervoor betaald had. Vervolgens stelde hij het graan ter beschikking van de arme bevolking.
Dit alles zette kwaad bloed bij zijn tegenstanders. Zij noemden hem Karel de Dwaze. Intussen zag Karel er ook op toe dat de ‘Godsvrede’ werd nageleefd. Hoe vaak gebeurde het niet dat iemand vanuit een hinderlaag werd vermoord. Dat ging echter in tegen de ridderethiek. Met het oog daarop verbood hij het dragen van wapens.
De wraak
Overbodig te zeggen dat Bertulf en zijn familie zonnen op wraak. De aanleiding kwam, toen Karel weer eens een riddertoernooi organiseerde. Bij die gelegenheid gaf een der ridders te kennen niet te willen vechten met zijn tegenstander, Robrecht de Crecques, omdat hij geen ridder was, maar een horige. Deze Robrecht was immers getrouwd met een horige vrouw en de Vlaamse wet bepaalde, dat een edelman die benden zijn stand gehuwd was, na één jaar en één dag samenleven zelf tot die lagere stand verviel. En dat was het geval bij De Crecques. De vrouw van deze De Crecques bleek de nicht van Bertulf. Eens te meer werd deze met zijn neus op het feit gedrukt dat hij niet van adellijke afkomst was. Natuurlijk vocht hij de beschuldiging aan, en beweerde wel degelijk van vrije afkomst te zijn. Graaf Karel belegde een rechtszitting waarin de Erembouds werden opgeroepen hun vrije afkomst aan te tonen. Maar daartoe waren zij niet in staat. Nu liep de familie het risico uit alle functies en ambten te worden ontheven die alleen aan adellijke lieden waren voorbehouden. De Erembouds besloten tijdens een geheime bijeenkomst te Ieper graaf Karel uit de weg te ruimen.
Het was een neef van proost-kanselier Bertulf, Borsiard, die zich belastte met de uitvoering van deze taak. Deze man had zijn eigen reden om Karel te haten. Kort tevoren was hij door de graaf streng gestraft vanwege het schenden van de ‘Godsvrede’. Hij had in de tijd dat de graaf er niet was, middels gewapende strooptochten goederen van anderen verwoest of geplunderd. Daarop had Karel in overleg met zijn raadslieden besloten dat zijn stenen kasteeltje moest worden afgebroken.
In de vroege ochtend van 2 maart van het jaar 1127 is het zo mistig dat je op een speerlengte al niets meer kan zien, aldus een kroniek die het gebeurde nauwkeurig verslaat. Vergezeld van enkele ridders en wat bedienden gaat de graaf naar de St-Donaaskerk vlak naast zijn kasteel om er de mis bij te wonen. Tijdens de mis heeft hij juist een arme vrouw die bij hem voorbij was gekomen wat geld toegestopt, als uit het donker geruisloos zes gestalten opduiken, gehuld in wijde mantels waarin ze hun zwaard verborgen houden. Boisard snelt op de graaf toe die geknield voor het altaar zit. Heel even raakt hij de graaf aan met zijn zwaard, zodat deze opkijkt; met één houw maakt de aanvaller een eind aan het leven van Karel de Goede. Ook degenen die de met de graaf zijn meegekomen, worden genadeloos afgemaakt.
Zo verging het Karel op precies dezelfde wijze als zijn vader. Omgebracht tijdens zijn gebed in de kerk omwille van de rechtvaardigheid.
Daags na de aanslag werd Karel bijgezet in de St-Donaaskerk. De volgende dag was het nieuws van deze gebeurtenissen al doorgedrongen in Frankrijk en Engeland. De daders werden uiteindelijk allemaal gegrepen en ter dood gebracht.
Verering & Cultuur
Van het begin af hebben de gelovigen Karel de Goede vereerd als een martelaar: iemand die net als Jezus zijn leven heeft gegeven voor de goedheid van God. Op de plek van zijn dood is sinds enige jaren een gedenkteken aangebracht. Zijn relieken bevinden zich in de Brugse St.-Salvatorkerk. Hij werd zalig verklaard in 1883 door paus Leo XIII.
Patronaten
Hij is patroon van bisdom Brugge.
Afgebeeld
Hij wordt afgebeeld als graaf met ambtsketenen en zwaard (om recht te spreken); met een beurs met geld of geldstukken om als aalmoes uit te delen.
Zeg eens eerlijk. U ziet een groepje opgeschoten jongeren autoruiten kapotslaan, of spiegels afbreken. Zou u er iets van zeggen? Of toch maar liever doorlopen? Of u ziet dat twee kerels een fiets meenemen. Zou u beginnen te roepen? Of denkt u aan al die keren dat iemand er wat van zei en in elkaar geslagen werd, of zijn goede burgerschap zelfs met de dood moest bekopen?
Mijn vader zei d’r wat van. En moest het inderdaad met de dood bekopen. Ik was nog een kind van twee. Mijn vader was de koning van Denemarken: Knud de Vierde. Hij nam het op voor de arme mensen. Hij beschermde ze tegen de arrogantie van kwaadwillende edellieden. Hij pikte het niet, als ze mensen bedreigden, beroofden of toetakelden. Ze hebben hem nota bene in de kerk overvallen. Daar draagt de koning geen wapens. Hij kon zich niet beschermen, en werd op lafhartige wijze gedood. Mijn moeder, de koningin, moest vluchten. Met mij. Ze ging terug naar haar familie, hier in Vlaanderen. Ze heeft me er vaak over verteld. Ze had er veel verdriet van. Maar ze besloot haar verhaal altijd met de woorden: “Maar jongen, ik zou er nog veel meer verdriet van gehad hebben, als hij niks gedaan had. Nu kunnen we trots zijn op je vader.”
Bent u trots op die slachtoffers van zinloos geweld? Houdt u ze in ere? Zou u hun voorbeeld volgen?
U hoeft geen antwoord te geven. Maar laat ik u zeggen: ik heb het voorbeeld van mijn vader gevolgd. En met mij is het net zo gegaan. Op een goed moment werd ik graaf van Vlaanderen. Mijn thuiskasteel stond in Brugge. Toen brak er hongersnood uit. Ik verbood bier te brouwen, zodat alle graan gebruikt kon worden voor de broodproductie. Bovendien droeg ik de bakkers op kleine broodjes te bakken, zodat ook arme mensen nog brood konden kopen. Ik ging persoonlijk het land in om te zien of er wat van mijn maatregelen terecht kwam. Tijdens mijn afwezigheid liep een schip de haven binnen dat volgeladen was met graan. Een paar rijke stinkerds maakten van mijn afwezigheid misbruik en kochten de hele lading op, verborgen die in de kelders van hun kasteeltje en maakten er op de markt woekerprijzen voor. Toen ik thuis kwam en ervan hoorde, heb ik die lui onmiddellijk ter verantwoording geroepen, het graan voor de normale prijs teruggekocht en aan armen laten uitdelen. De daders behoorden tot een omhoog gevallen familie: ze wilden graag bij de adel horen, hadden er ook geld genoeg voor, maar waren nu eenmaal niet van adel. Ik heb ze ontslagen uit alle belangrijke openbare ambten die ze intussen bekleedden.
Mijn eigen familie waarschuwde me. Dat zou kwaad bloed zetten. Maar ik dacht aan mijn vader. Andere edelen begonnen mij belachelijk te maken. Ze noemden mij: “Karel de Dwaze”, “Karel de Gek”, “Karel de Stomme”. Maar ik hoorde de stem van mijn moeder: “Zorg dat ik net zo trots op jou kan zijn als op je vader.”
De gestrafte familie nám wraak. Niet op mij. Maar op arme lieden die het recht niet hadden wapens te dragen, en zich dus niet konden verweren toen hun boerderijtjes geplunderd en ik brand gestoken werden. Weer trad ik streng op en liet de daders gevangen zetten. Weer werd ik door mijn familie gewaarschuwd: “Wees toch voorzichtig. Ze zullen je terugpakken.” Ik heb alleen maar geantwoord: “Als ik dit met mijn leven moet bekopen, dan is het de prijs waard.”
Net als mijn vader hebben ze mij gedood, toen ik in de kerk de mis bijwoonde.
Wat zou u gedaan hebben in mijn plaats?
Zou u gezwicht zijn voor de angst en de terreur? En maar liever niks hebben gezegd? Of zou u pal zijn blijven staan voor uw principes? Doe dat dan, zo bid ik u, en zeg er wat van, als mensen de samenleving in uw omgeving onveilig maken. Ik kan het Jezus nazeggen: Denk maar aan mij en aan mijn vader.
[Dries van den Akker s.j./2008.03.02]© A. van den Akker s.j. / A.W. Gerritsen