× 
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.

Sluit het venster om te blijven.

           
welkom menu contact zoeken
HeiligenkalenderHeiligen op naamPatroonheiligenHedendaagse namenMeer...
 Pater Dries van den Akker s.j., de auteur van de hagiografieën, overleed 30 oktober 2022
† 678  Léger van Autun

Info afb.

Léger (ook Leodegar of Leodegarius) van Autun osb, Frankrijk; bisschop & martelaar; † 678.

Feest 2 & 3 oktober.

Léger moet rond 616 geboren zijn als zoon van Sint Sigrada van Soissons († ca 680; feest 4 augustus); hij was een broer van Sint Warinus (ook Gérin of Guérin; † 676; feest 25 augustus) van Arras. Zijn familie maakte deel uit van de hoge adel; vandaar dat hij als kind voor zijn eerste vorming naar het hof van koning Clotarius II (ook Chlotarius of Lotharius; † 629) werd gestuurd. Enige tijd daarna vertrouwde men hem toe aan zijn oom, bisschop Dido van Poitiers. Deze gaf hem een gedegen opleiding en zag in hem zijn toekomstige opvolger. Hij wijdde hem daartoe in 636 op 20-jarige leeftijd tot diaken en enige tijd later tot aartsdiaken. In 653 benoemde hij hem tot abt van de St-Maixentabdij (nu: St-Maixent-l'École ten zuidwesten van Poitiers). Hier vestigde hij al gauw de aandacht op zich door zijn vaste hand van besturen en zijn energieke aanpak; zo voerde hij de regel van Sint Benedictus in. Dat alles ging gepaard met vriendelijkheid, vroomheid en wijsheid.

Toen koning Clovis II in 657 stierf werd koningin Bathildis († 680; feest 30 januari) regentes. Zij riep Léger naar het hof als haar persoonlijk raadsman; alsmede de bisschoppen Ouen van Rouen († 683; feest 24 augustus) en Chrodobert van Parijs († ca 663). Het was ook de koningin die ervoor zorgde dat Léger in 663 tot bisschop van Autun werd benoemd, met instemming van haar adviescollege, inclusief de later zo geduchte hofmeier Ebroïn († 683).

Met de van hem bekende energieke aanpak herstelde hij zowel op politiek als kerkelijk vlak de orde, voerde in alle kloosters de regel van Sint Bendictus in en herstelde, waar nodig de kloosterlijke geest. Hij liet de vervallen stadsmuren verstevigen, het bisschopshuis opknappen en de kerk verfraaien. Kortom, onder zijn bestuur maakte de bevolking een periode door van rust en veiligheid. Hoe bekwaam hij als bestuurder ook was, hij verloor nooit zijn liefde en zorg voor de armen. Zo liet hij aan de ingang van de kerk een registratiekamer bouwen waar de behoeftigen en noodlijdenden van de stad terecht konden. Hij zou ze in zijn testament gedenken: "Ik benoem tot mijn wettige erfgenaam de St-Nazairekerk, mijn titelkerk. Ik vermaak de villa van Marigny-sur-Yonne die koningin Bathildis mij destijds bij koninklijk besluit geschonken heeft; het landgoed van Tillenay-sur-Saône dat mijn eigendom is via mijn voorouders van moeders kant; het domein van Ouges en van Chenôve bij Dijon dat ik heb gekregen van Bodilo en Sigrada. Ik vermaak al deze goederen met alles wat daarbij hoort - mensen van welk geslacht ook:

Deze toevoeging geeft ons een inkijkje in de gevoeligheden van die tijd. Immers nog op het concilie van Mâcon (585) was er een bisschop opgestaan met de bewering dat je vrouwen geen echte mensen kon noemen. Maar andere aanwezigen brachten deze man in herinnering dat er aan het begin van de bijbel bij de schepping van de mens geschreven staat dat God de mens schiep als man en vrouw. Daarop was die bisschop gekalmeerd!
Deze anekdote is opgetekend door Gregorius van Tours in zijn 'Geschiedenis van de Franken' [VIII, xx]. Ze is echter niet te vinden in de Acta van dat Concilie. Régnier veronderstelt daarom dat dit zich in de wandelgangen heeft afgespeeld.

verder: landerijen, wijngaarden, waterputten, meertjes, waterlopen, bossen, kleine en grote graasplaatsen voor wild - dit alles vermaak ik aan de registratiekamer die we bij de ingang van de St-Nazairekerk hebben laten bouwen. Daarmee moeten de proost en degenen die de bisschop van Autun tot zijn opvolgers zal benoemen elke dag veertig broeders te eten geven. Zij op hun beurt zullen in hun gebeden tot God aanbevelen het koninkrijk, het heil van de koning en van de overige landsbestuurders."

Geschiedkundigen zijn het er onderling niet over eens of dit testament authentiek is.

Toen koning Clotarius III in 673 stierf, waren er twee zoons die streden om de troon: enerzijds Childerik II († 675), o.a. gesteund door Léger, en aan de andere kant Thierry (of Diederik; † 690/91) die gesteund werd door Ebroïn, hofmeier van zowel Neustrië als Bourgondië. Hij was zeer op macht belust en stelde alles in het werk om uiteindelijk zelf alle macht in handen te krijgen. In eerste instantie viel de strijd uit ten gunste van Childerik; deze wilde Léger voortdurend bij zich in de buurt hebben als persoonlijk raadsman. Thierry werd opgeborgen in de abdij van St-Denis bij Parijs, terwijl Ebroïn verbannen werd naar het strenge klooster Luxeuil in Bourgondië.

Als raadsman ging Léger te werk zoals hij dat tot nu toe steeds bij zijn bestuurlijke taken gedaan had. Met gevoel voor wat goed en kwaad was, recht op zijn doel af, moedig, voortvarend en met stevige hand. Hij spaarde koning Childerik niet, wanneer daar aanleiding voor was. Na twee jaar begon de koning al die kritiek danig de keel uit te hangen. Zo probeerde hij met een dronken kop in de paasnacht de bisschop tijdens de dienst in de kerk om het leven te brengen. De bisschop moest een veilig heenkomen zoeken, werd achterhaald, aangehouden en op zijn beurt gevangen gezet in Luxeuil.

Nog in datzelfde jaar, 675, werd de koning zelf slachtoffer van een aanslag. Zo kon Léger zijn bisschopstaak weer op zich nemen tot vreugde van zijn mensen. Maar niet voor lang. Want Thierry bevrijdde zich uit St-Denis en maakte zich meester van de troon. Ook Ebroïn wist zich te bevrijden, en was woedend dat niemand van het landsbestuur er aan gedacht scheen te hebben om hem een hoge functie te geven. Hij bracht een leger op de been, veroverde Neustrië en nam Thierry gevangen, die overigens niet al te veel weerstand bood. Nu trok Ebroïn alle macht aan zich. Als een van zijn eerste daden stuurde hij een gewapend gezelschap naar Autun onder leiding van de hertog van Champagne; deze werd vergezeld door twee onwaardige bisschoppen, die eerder vanwege hun wanbestuur waren afgezet en nu nog iets goed te maken hadden, alsmede twee onbetrouwbare edellieden die voor alles in waren. Zij moesten Léger uitschakelen. Om de stad geen last te bezorgen gaf Léger zich zonder meer over. Bij zijn arrestatie staken zijn overweldigers hem de ogen uit en bewerkten zijn oogkassen met gloeiende ijzers.

Het schijnt dat deze maatregel destijds niet ongebruikelijk was. Abten van kloosters pasten ze toe op monniken die zich schuldig hadden gemaakt aan een ernstig vergrijp. Deze handelwijze zou op het concilie van Frankfurt (794) worden veroordeeld en door Karel de Kale († 877) officieel verboden.

Volgens de overlevering gebeurde dat vlakbij Autun in de buitenwijk Couhard. Ebroïn probeerde nu Léger te beschuldigen van de moord op Childerik! Maar dat kon zelfs deze slechterik niet waarmaken. Hij liet Légers broer, graaf Warin, doodstenigen in de buurt van Arras en sloot Léger zelf op in het klooster van Fécamp. Vandaar schreef de verbannen bisschop nog een brief aan zijn moeder, Sigrada. Na een schijnproces liet Ebroïn hem ter dood brengen met het zwaard: 2 oktober 678.
[Rég.1988p:34-37]

Uit haat tegenover kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders zat Ebroïn ze zoveel mogelijk dwars: hij liet er verbannen (zoals bv. Lambertus van Maastricht: † 705; feest 17 september); een aantal liet hij er ombrengen (naast Sint Léger bv ook Ferriolus van Grenoble: † ca 680; feest 16 januari; Ragnebertus van Bugey: † 680; feest 13 juni). Hij werd op zijn beurt om het leven gebracht in 683.

Legenda Aurea
Dit hele verhaal is als volgt terecht gekomen in de Legenda Aurea van Jacobus de Voragine († 1298; feest 13 juli).

'Leodegarius bloeide in elke vorm van deugd. Vandaar dat hij tot bisschop van Autun werd gekozen. Toen koning Lotharius stierf, kwam alle zorg voor het koninkrijk op zijn schouders terecht. Met Gods wil en op advies van de landsbestuurders stelde hij Hilderik tot koning aan; hij was een jongere broer van Lotharius en leek zeer geschikt. Maar Ebroïnus wilde liever Theodorik als koning hebben, de broer van Hilderik. En dat niet omwille van het landsbelang; omdat hij uit de macht verdreven was en door iedereen werd gehaat, vreesde hij nu de toorn van de koning en de overige landsbestuurders. Vandaar dat Ebroïnus doodsbenauwd aan de koning toestemming vroeg om zich in een klooster te mogen terugtrekken. Dat vond de koning goed. Tegelijk zette deze ook zijn broer in een klooster gevangen, zodat hij het land geen enkel kwaad kon berokkenen. Zo leefde iedereen in vrede door de zorg en de heiligheid van de bisschop.

Maar enige tijd later bleek de koning op grond van slechte raadgevers van zo'n diepe haat jegens de bisschop vervuld dat hij vastberaden een aanleiding zocht hem te doden. De bisschop verdroeg dat zachtmoedig en leverde zich over in de handen van zijn vijanden. Met de koning sprak hij af het paasfeest in de stad te vieren: hij was immers de bisschop. Maar diezelfde dag werd hem bericht dat de koning besloten had in de komende nacht een moordaanslag op hem te plegen. Niet dat het de bisschop bang maakte. Integendeel hij genoot diezelfde dag samen met de koning de maaltijd, en nam meteen daarop de vlucht naar klooster Luxeuil om daar de Heer te dienen. Daar verbleef op dat moment ook Ebroïnus die zich in monnikspij verborgen hield. Ook hem diende de bisschop met christelijke naastenliefde.

Niet lang daarna stierf de koning en Theodorik werd als zijn opvolger gekozen. Op aandringen van de abt en bewogen door de smeekbeden en tranen van zijn volk keerde Leodegarius daarop naar zijn bisdom terug. Ebroïnus gaf zijn staat als geestelijke op en werd hofmaarschalk van de koning. Was hij vroeger een boosaardig mens geweest, nu bleek hij zelfs zo boosaardig dat hij Léger met alle geweld zocht te doden. Hij zond zijn ridders er op uit om hem gevangen te nemen. Toen Leodegarius daarvan hoorde, wilde hij hen in hun woede tegemoet komen en schreed in bisschoppelijk ornaat de stad uit. Ze maakten zich van hem meester en staken hem meteen de ogen uit.

Twee jaar later werd Sint Leodegarius met zijn broer Garinus, die door Ebroïnus verbannen was, op het paleis ontboden. Hij werd door Ebroïnus smadelijke behandeld, maar hij bleef vriendelijk en verstandig. Toen liet de booswicht Garinus stenigen; Leodegarius liet hij blootvoets over de scherpe stenen op de bodem van een beekje lopen. Toen hij hoorde dat de heilige tijdens deze martelgang God loofde, liet hij hem zijn tong uitsnijden, en gaf hem een persoonlijke bewaker; dat gaf hem de tijd om intussen weer nieuwe pijnigingen te bedenken. Toch verloor de heilige zijn spraakvermogen niet; integendeel, hij preekte en vermaande zoveel hij kon. Hij voorspelde van zichzelf en van Ebroïn hoe zij aan hun eind zouden komen. Daarop werd zijn hoofd omstraald door een kroon van licht. Velen zagen dat en vroegen wat het was. Maar hij wierp zich neer in gebed, dankte God en spoorde alle omstanders aan hun leven te beteren. Toen Ebroïn hiervan hoorde, werd hij ontzettend kwaad. Hij stuurde er vier beulen op af met de opdracht hem het hoofd af te slaan. Toen de beulen met deze opdracht bij hem kwamen, sprak hij: "Broeders, laat alle plichtplegingen en doe gewoon wat degene die jullie gestuurd heeft, je heeft opgedragen." Drie van de knechten bekeerden zich, vielen hem te voet, en smeekten hem om genade. Maar de vierde sloeg hem het hoofd af. Op hetzelfde moment werd hij door de duivel bezeten; die stootte hem in een vuur zodat hij jammerlijk aan zijn eind kwam.

Twee jaar later hoorde Ebroïn hoe het lichaam van de heilige man veel wonderen bewerkstelligde. Dat maakte hem ziedend. Hij stuurde een ridder naar het graf om te zien of het allemaal waar was. Toen die ridder bij het graf aankwam stootte hij achteloos en overmoedig met zijn voet tegen het graf en riep: "Wie gelooft dat een dode wonderen kan doen, zou zelf maar dood moeten!" Onmiddellijk voer de duivel in hem, en hij stierf. Zo werd door zijn dood de roem van de heilige nog vergroot. Toen Ebroïnus dat hoorde, werd hij nog kwader en deed er alles aan om de roem van de heilige teniet te doen. Uiteindelijk kwam hijzelf op jammerlijke wijze aan zijn einde door het zwaard, juist zoals de heilige het hem had voorspeld. Sint Leodegarius onderging zijn lijden in het jaar Onzes Heren 680 ten tijde van Constantijn IV.'
[LAu.1979]

Verering & Cultuur
Een deel van zijn relieken bevindt zich in de St-Léger te Ebreuil (ten noorden van Clermont-Ferrand). Ca 970 ontstond in Autun het lange gedicht 'La complainte de Saint Léger'.
In Frankrijk is hij patroon van Autun en van de St-Légerabdij in Soissons; in Duitsland van de kloosters Murbach en Wessobrun; in Luxemburg van Saint-Léger, en in Zwitserland van het kanton Luzern.
Hij is beschermheilige van de molenaars; zijn voorspraak wordt ingeroepen bij bezetenheid en oogziekten.
Hij wordt afgebeeld als bisschop (tabberd, mijter, staf) met een boor (in zijn ogen); met ogen, tong of dergelijke op een blad of op een boek; met naald of haak (martelaarschap), pinnen of spijkers in zijn ogen; soms met spijkers in zijn ledematen (een gevolg van een verkeerde interpretatie van zijn levensverhaal).


Bronnen
[Bei.1983; Bri.1953; Cgé.1994:154vv; Gri.1974:292; Gui.1973p:113; LAu.1979; Lin.1999; Pra.1988; Rég.1988p:34-37; Rge.1989; Rgf.1991; Vce.1990; Dries van den Akker s.j./2007.09.19]

© A. van den Akker s.j.

VoorwoordHoe wordt men heilige?
© AuteursrechtWoordenboek
LeeswijzerGastenboek
Bronnen