× 
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.

Sluit het venster om te blijven.

           
welkom menu contact zoeken
HeiligenkalenderHeiligen op naamPatroonheiligenHedendaagse namenMeer...
 Pater Dries van den Akker s.j., de auteur van de hagiografieën, overleed 30 oktober 2022
† 748  Gerulf van Drongen

Info afb.

Gerulf (ook Gerolf) van Drongen (ook van Drongen), België; martelaar; † 748.

Feest † 21 & 25 september & 7 oktober (overbrenging relieken naar Drongen in 930).

Zijn leven werd opgeschreven op last van Gerard van Brogne († 959; feest 3 oktober) kort nadat Gerulfs relieken in 930 naar Drongen waren overgebracht.
Hij moet rond 725 geboren zijn als zoon van twee christenouders: Leutgold, heer van Merendree, en Ratguera. Hij woonde op de later naar hem genoemde Gerolfswal.
Het verhaal is even kort als raadselachtig.

Gerulf, een jongeman van misschien net twintig jaar, zou in de abdijkerk op de Blandinusberg te Gent het sacrament van het vormsel ontvangen uit de handen van bisschop Helyseus van Doornik-Noyon. In die tijd was het nog gebruikelijk dat je net als bij het doopsel ook bij het vormsel een peetouder had. De keus was gevallen op een familielid en vanzelfsprekend vergezelde deze hem op zijn feestelijke dag van het ouderlijk huis naar de kerk, een afstand van een uur of twee te paard. Na de indrukwekkende plechtigheid aanvaardde de jongeman vol dankbaarheid de terugtocht naar huis. Maar onderweg verlangde hij nog even af te stappen voor een dankgebed in de O.L.V.-kerk van Drongen. Toen ze samen weer te paard zaten heeft zijn begeleider zo te zien zonder enige aanleiding plotseling het zwaard getrokken en hem gedood. Misschien dat zijn peetoom Gerulfs al te grote blijheid niet kon verdragen? Het trouwe paard van Gerulf draafde door naar de ouderlijke hoeve in Merendree. Daar zag men de bloedvlekken en vol ontzetting begreep men dat er iets verschrikkelijks gebeurd moest zijn. Ze gingen op zoek en stuitten al gauw op het zieltogende lichaam van hun zoon. Zijn laatste woorden waren dat hij het liefst in Drongen begraven wilde worden.

Maar blijkbaar wilden zijn ouders hem dichtbij zich hebben, want hij werd thuis ter aarde besteld. Zijn graf werd een bedevaartplaats. Pas honderdtachtig jaar na zijn dood, in 930 (volgens anderen in 915), gaf men gevolg aan zijn laatste wilsbeschikking en bracht men hem over naar de parochiekerk van Drongen.
Waarschijnlijk is bij die gelegenheid zijn leven te boek gesteld.

Een andere interpretatie van de feiten luidt, dat hij het slachtoffer werd van politieke(?) tegenstanders. Hij zou dan tegen de zin van zijn ouders het christendom hebben aangenomen. Na het ontvangen van het heilig vormsel zou hij dus zijn gedood door zijn peetoom. Het lijkt erop dat hij ten onrechte de titel van martelaar meekreeg. Een martelaar sterft omwille van zijn geloof in Christus; en daar is onder deze omstandigheden nauwelijks sprake van.

In het parochiekerkje van Drongen is in een aantal ramen uit het begin van de twintigste eeuw zijn leven afgebeeld; bovendien zien we er zijn beeltenis tegen de oostwand: een jongeman met een zwaard.

Hij is patroon van de jeugd en zou uitstekend als patroon van de vormelingen passen. Hij wordt aangeroepen tegen koorts.
In Nederland hebben Pauluspolder en Stoppeldijk een Gerulfuskerk.
[124p:58-59; 500;vrh; Dries van den Akker s.j./1999.09.22]

Verhaal
Wat kan een mens ertoe brengen om een ander te doden? Stel u voor: je rijdt met z'n tweeën te paard naast elkaar, een neef en een oom, een jongeman en een al wat oudere; en onverhoeds - zonder enige zichtbare aanleiding - trekt de een het zwaard tegen de ander en doodt met één houw zijn reisgezel.

Het mag dan al bijna tweehonderd jaar geleden zijn, toch zijn de mensen er hier uit buurt nog vol van. Zij vereren die dode als een heilige. Zij bezoeken zijn graf, leggen er bloemen die ze in de herfsttijd nog op het veld hebben kunnen plukken, zeggen gebeden en vragen om zijn voorspraak bij God in hun moeilijkheden.

Vader Gerard heeft nu beslist dat die overledene van toen een mooier graf moet hebben, passend bij zijn dood en verering. Met grote pracht en praal zal de in goud en zilver gevatte kist worden overgebracht van het landgoed Merendree naar de plaats waar de man destijds zo tragisch om het leven werd gebracht, de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Drongen, vlakbij Gent. En nu heeft hij mij, omdat ik van het hele klooster de mooiste letters kan schrijven zegt-ie..., heeft vader Gerard mij gevraagd het levensverhaal van de heilige op schrift te stellen. Zodat het bij de plechtigheden kan worden voorgelezen, als we zijn reliekschrijn naar de nieuwe rustplaats zullen hebben overgebracht. Maar ik ben maar een heel gewone monnik hier in het klooster van vader Gerard in Brogne. Hoe kan hij denken dat ik zoiets belangrijks en hoogverhevens tot stand zou kunnen brengen? Toen ik hem dat dan ook antwoordde, glimlachte hij - het leek wel alsof hij trots op me was vanwege die opmerking. Hij zei: "Natuurlijk, mijn zoon, zijn wij eenvoudige mensen tot zulke hoge dingen niet in staat. Maar bid tot de goede God dat Hij je hand mag vasthouden en leiden. Dan zul je nog eens zien waartoe je in staat blijkt!" Dus ben ik nu toch maar - na lang bidden en even zo lang aarzelen - achter mijn lessenaar gaan staan om alles op te schrijven.

Het draaiboek voor de processie ligt al helemaal klaar. Een vorst zal van zijn leven niet zo'n mooie optocht te beurt vallen als we hier voor onze heilige te zien zullen krijgen. Voorop gaan de trompetters en koperblazers; zij zullen de toeschouwers in de juiste gewijde sfeer brengen met stemmige muziek. Onmiddellijk gevolgd door vlaggen en vaandels. Dan komen de ridders uit de omgeving, fier en hoog te paard, die voor deze gelegenheid zullen worden behangen met fraaie kleden in de kleuren van het adellijk geslacht waartoe hun berijders behoren. Elke ruiter zal een speer dragen, recht omhoog gestoken met in de top een vaantje, alweer in de kleuren van het eigen familiewapen. Naast de stapvoets voortgaande paarden lopen de wapendragers en schildknapen, ook zij weer allemaal in de kleuren van het kasteel of de hofstede waartoe zij behoren. Achter de edelen met hun gevolg komen wij, monniken, uit de kloosters, met onze kaalgeschoren schedels ten teken dat we de ijdelheid van deze wereld de rug hebben toegekeerd en uitsluitend aan God toebehoren. Onze grauwe, grijze en zwarte pijen zullen dan ook een duidelijk contrast vormen met de prachtige kleuren van de edelen die net gepasseerd zijn. Onder het lopen zullen wij op zangerige toon heilige teksten en gezangen ten gehore brengen, waarbij de linker en rechter rij elkaar steeds weer afwisselen. Na ons monniken verschijnen de gewijde geestelijken; eerst de subdiakens, van wie een aantal toortsen zullen dragen, terwijl de andere helft met hun wierookvaten de heilige boeken die de diakens met beide handen hoog boven hun hoofd heffen, in wolken van heiligheid zal hullen; alle heilige boeken zijn gevat in een gouden band, die weer met de flonkerendste edelstenen is ingelegd. Dan komen de priesters in hun gouden kazuifels. Vier van hen zullen een stok dragen van het baldakijn, de troonhemel. Daaronder zal de in goud en zilver gevatte kist met het stoffelijk overschot van de heilige worden voortgedragen. Hij zal staan op een lang draagstel met kleden omhangen; zes priesters - aan elke kant drie - zullen de balken van het draagstel op hun schouders torsen. De optocht zal worden afgesloten door de bisschop met zijn goudbrokaten tabbard, zijn mijter en staf. Er wordt een enorme toeloop van mensen verwacht. Kinderen zullen de hele weg overal tussendoor rennen; er zullen bedelaars zijn, want zo'n buitenkansje maak je waarschijnlijk maar een keer in je leven mee. Maar vooral verwachten we veel noodlijdenden, stuntelaars, stumpers en stoethaspels, mensen met bloeddoorlopen lappen op elke denkbare plaats van het lichaam, of zelfs mensen met gore open wonden en stinkende ziekten, zoals ze ook zo vaak hier bij ons aan de kloosterpoort aankloppen; mensen met kromgegroeide armen of benen; soms bewegen ze zich voort op plankjes met wieltjes eronder. Alles wat er scharrelt en schuifelt langs Gods wegen, zal er zeker zijn, want het zou niet de eerste keer zijn dat er wonderen gebeurden bij de overbrenging van de relieken van een heilige. Dan wordt er ergens uit de menigte geroepen: "Een wonder. Mirakel! Dank zij God. Dankzij onze heilige martelaar!" Dan springt er zo'n arme drommel op, roepend dat hij blind was en weer kan zien, doof en weer kan horen, kreupel en weer kan lopen, dansen en springen: kijk maar; stom en weer kan spreken, roepen en zingen: hoor maar! Nee, dat zou de martelaar op het moment dat hij door zijn reisgezel de hersens werd ingeslagen, nooit hebben durven dromen: dat er nog eens ter ere van hem zoveel mensen op de been zouden zijn. Het zal zijn - zo besloot vader Gerard - alsof Jezus zelf zal worden ingehaald.

Maar laat ik eindelijk aan mijn eigenlijke taak beginnen en u de toedracht vertellen van wat er tweehonderd jaar geleden is voorgevallen. Ik heb dit alles opgetekend en bijeengesprokkeld uit de verhalen, zoals de mensen hier uit de buurt die zich herinneren.

In het gehucht Merendree, zo'n halve dagreis te paard verwijderd van de grote stad Gent, woonde op een rijke hofstede heer Leutgold met vrouw Ratguera. Zij waren christengelovigen. In die tijd - we schrijven het jaar 725 sinds de geboorte van Onze Heer Jezus Christus - was dat opmerkelijk. Zij behoorden tot de vroegste generatie christengelovigen in deze streek. Zij deden dus niet mee, wanneer de arme heidense boeren uit de omgeving het woud introkken naar de heilige eik van Wodan en daar doeken in bonden; ze offerden niet aan Donar om regen af te smeken en ze dronken niet van het bier dat Wodans vereerders zo losbollig kon maken dat ze soms met hun dronken kop hun eigen vrouw en kinderen verdobbelden. Het spreekt vanzelf dat deze christenmensen hun zoon, Gerulf, lieten dopen. Heer Leutgold en vrouwe Ratguera lazen elkaar elke avond hardop voor uit een heilig boek - alleen al het bezit van zo'n boek wees erop hoe kostbaar dat alles voor hen was, want ze hadden de monniken van de Pietersabdij in het naburige Gent duur moeten betalen voor het afschrijven en versieren ervan. Ze onthielden zich van overdadig en nutteloos gebruik van eten en drinken, en in nachten die voorafgingen aan belangrijke dagen, zoals bijvoorbeeld elke zaterdagnacht, zagen ze af van de genietingen van de seksuele gemeenschap om zich des te waardiger te kunnen voorbereiden op de betekenis van het komende feest. Daarnaast gaven ze veel aalmoezen weg aan de armen. Bij alles wat ze deden, legden ze hun zoon Gerulf uit dat ze daarmee iets van de liefde teruggaven die ze in zo grote overvloed van God de Heer gekregen hadden, die immers hemel en aarde gemaakt had. Zo leerde Gerulf van jongs af aan de God van zijn vader en moeder te beminnen en te danken.

Voor het overige verliep zijn jeugd zoals bij alle jongens van zijn stand. Van een ongetrouwde oom, een broer van zijn moeder die ook op de hofstede woonde, leerde hij de geheimen van de jacht kennen. Hij maakte zich de kunst van het boogschieten eigen, het herkennen van wildsporen in het woud en op het open veld; hij leerde de vlucht van verschillende vogels herkennen en berekenen. Hij leerde de namen van geneeskrachtige en giftige planten, kruiden en vruchten. Hij leerde de sterrenbeelden, en zijn oom wees hem hoe hij 's nachts met behulp van de sterren de goede koers niet hoefde kwijt te raken, zodat hij nooit zou verdwalen. Oom was een kundig leermeester, zij het soms wat ruw en ongeduldig. Vooral in het hanteren en beheersen van de wapens - zoals het zwaard en de speer, maar ook in het gevecht van man tegen man, de worsteling - bleek hij haast niet te verslaan. Vaak gebeurde het zelfs dat onschuldige trainingspartijtjes uitliepen op een serieus gevecht. Nooit liet oom zijn neef winnen, zelfs niet om hem te bemoedigen of voor de aardigheid. Toen de jonge Gerulf dat aan tafel eens ter sprake bracht, had zijn vader geknikt in de richting van zijn moeder: "Dat heb ik je altijd al gezegd: hij kan niet tegen zijn verlies." Maar moeder had haar broer verdedigd: "Je weet toch hoeveel pijn hij lijdt, omdat hijzelf geen kinderen heeft? Hij is er nooit overheen gekomen dat hij destijds is afgewezen door de vrouw die hij voor zichzelf gedroomd had. Probeer hem toch een beetje aan te voelen." Juist om hem op te beuren en te troosten hadden heer Leutgold en vrouwe Ratguera precies aan hem gevraagd de leermeester te worden van hun zoon. En juist daardoor hadden ze - zonder het te beseffen - de pijn en de vernedering van hun broer en zwager alleen maar zwaarder en dieper gemaakt. Dat leermeesterschap? Een troostprijs was het voor een mislukt leven; een aalmoes aan een bedelaar aan de ingang van de kerk; een ontoereikend doekje voor het bloeden zoals die gore lappen die zovele arme drommels om hun lijf droegen en waar het bloed tenslotte gewoon doorheen droop.

Wat had er dus in de ogen van Gerulf en zijn ouders meer voor de hand gelegen dat ook aan oom de eer te beurt zou vallen zijn jonge neef te begeleiden naar de verre St-Pietersabdij in Gent om daar uit handen van bisschop Eliseus van Doornik het vormsel te ontvangen? Het was Gerulf zelf geweest die erom gevraagd had, en zijn ouders hadden er van harte mee ingestemd. Het sacrament van het vormsel betekende dat de jonge gelovige in zijn liefde tot God niet langer aan de hand van zijn ouders hoefde mee te lopen; hij koos er nu zelf als jongvolwassene voor om temidden van mensen die er andere godsdienstige ideeën en praktijken op nahielden, vast te houden aan God die hemel en aarde gemaakt heeft, zijn Zoon Jezus naar de aarde heeft gestuurd om zijn Heilige Geest van liefde in ons midden achter te laten. Ja, het vormsel wilde zelfs zeggen dat je bereid was er pijn om te lijden, als dat zo uitkwam. Het was daarom ook zo vol van betekenis dat niet een van zijn ouders, maar iemand anders hem zou vergezellen naar die plechtigheid: een peetouder. Gerulf had gemeend zijn leermeester-oom een geweldige eer te bewijzen door juist hem te vragen en niemand anders. Oom had natuurlijk onmiddellijk 'ja' gezegd. Hij besefte dat de jongen hem daarmee een groot plezier wilde doen. Aan de buitenkant toonde hij zich dus dankbaar en geroerd, maar zijn hart was er niet bij; daar heerste de duisternis van de jaloezie.

Ontroerend was het afscheid van heer Leutgold en vrouwe Ratguera op de vroege ochtend van de grote dag: 21 september van het jaar 748 sinds de geboorte van Onze Heer Jezus Christus. "Zul je goed op hem passen? Want hij mag dan wel een grote jongen zijn, hij heeft nog maar zo weinig gezien van de grote wereld, en de gevaren die er in de kleinste hoekjes kunnen schuilen." Vol vertrouwen keek Ratguera op naar haar broer. Deze knikte met een grimas van vriendelijkheid.

Wat valt er verder nog te vertellen? De jongen was in de wolken. Hij ging een nieuwe wereld tegemoet. Hoe opgetogener Gerulf raakte, des te somberder toonde zich zijn oom naast hem. De plechtigheden in de nieuwe kerk van de St-Pietersabdij waren adembenemend: die gigantische ruimte alleen al: als je dat vergeleek met hun hofstede thuis die toch ook al niet klein was naast de armoedige rieten en lemen hutjes van de lijfeigenen en slaven...; maar ook al die prachtig uitgedoste geestelijken rond het altaar, al die mensen in de kerk in hun fleurigste kleren gestoken; al die honderden kaarslichtjes die flakkerend brandden; met die schone zang van de monniken en de indrukwekkende persoonlijkheid van de bisschop die helemaal uit Doornik was gekomen...

Enfin, lezer, u kent dat zelf allemaal van eigen waarneming. Laat mij daarover niet uitweiden.

Op de terugweg had de tegenstelling tussen de twee ruiters niet groter kunnen zijn: de één jong, vol dankbaarheid, levenslust en idealen; de ander oud en zichtbaar somber gestemd.

Halverwege Gent en Merendree ligt het Onze-Lieve-Vrouwekerkje van Drongen aan de Leie. Nog vol van de hemelse blijdschap stelde Gerulf voor om nog even af te stappen en binnen voor het altaar samen God te danken. Maar zijn oom vond dat het allemaal wel lang genoeg geduurd had: "We rijden door, zei hij kortaf; dan zijn we voor het donker thuis." "Ach oom, wat geeft dat donker? U hebt mij toch zelf geleerd op de sterren aan de hemel te letten...? En vergeet niet - zo voegde Gerulf er op de toon van een grapje aan toe - dat ik sinds vandaag voor God en de mensen zelf verantwoordelijk ben. Ik mag zelf mijn beslissingen nemen, en zelfs u kunt mij dus op dit ogenblik niet verbieden in de kerk even te gaan bidden." En met een zwaai van zijn rechterbeen steeg hij af van zijn paard. Dat was voor het eerst dat de jongen niet prompt een bevel van zijn oom opvolgde. Een vlaag van woede en onmacht joeg door zijn lichaam... Als de jongeman het ook maar niet zo vrolijk had gezegd! Zwart werd het voor zijn ogen en voor hij tot zichzelf had kunnen komen, greep hij naar zijn zwaard en joeg het met één houw in de schedel van zijn reisgenoot. Wat als een feestdag begonnen was, eindigde als de rampzaligste aller dagen.

Gerulfs paard was zo geschrokken, dat het hinnikend steigerde en begon te draven, te draven in één stuk door naar huis. Daar kwam men verbaasd toelopen. Toen werden de nog verse bloedsporen opgemerkt op paard, zadel en tuig en men begon te vermoeden dat er iets vreselijks gebeurd moest zijn. Hoewel de nacht reeds was gevallen, reed heer Leutgold er onmiddellijk op uit. Hij nam een groep knechten mee, die vuur, water, zalf en verband droegen... en wapens natuurlijk. Gerulfs paard werd aan de leiband meegevoerd. Het wees de weg. Naarmate het dier schichtiger werd, beseften de zoekers dat ze de plek des onheils naderden. Op de treden van het kerkje te Drongen vonden ze uiteindelijk de stervende Gerulf. Vader nam hem op zijn schoot en gaf hem uit zijn veldfles te drinken. De jongen gaf te kennen dat hij nog iets wilde zeggen: "Vader, vergeef oom. Neem geen wraak. Zorg dat hij opnieuw kan beginnen. Ik zal bij God in de hemel een goed woordje voor hem doen. En het tweede, vader: begraaf mij hier in de kerk van Drongen." Toen raakte hij buiten bewustzijn en stierf.

Aan die allerlaatste wens van zijn zoon durfde heer Leutgold geen gehoor te geven. Dat verdriet zou voor vrouwe Ratguera en hemzelf te groot zijn. Zij hadden vandaag hun zoon aan God afgegeven door het vormsel en nu ook al in de dood. Dat ze ook afstand zouden moeten doen van zijn graf: dat was teveel gevraagd. Zij wilden liever zijn rustplaats dichtbij zich hebben. Onder grote belangstelling begroeven ze hem dus op hun eigen landgoed te Merendree. Ook in de dagen daarna bleven de mensen toestromen. Gerulf was een heilige. Zoals hij beloofd in de hemel bij God te zullen bidden voor zijn ongelukkige oom, zo zou hij hopelijk ook voor ieder van hen pleitbezorger willen zijn en God willen vragen dat Hij hen van hun noden, ziekten en kwalen verloste. Ook toen zijn ouders jaren later overleden waren, bleven de bedevaartgangers zijn graf bezoeken, soms van heel ver weg.

Geruime tijd na de dood van zijn ouders begon Gerulf te verschijnen in de dromen van zijn oom, die intussen een oude man geworden was. Dan sprak hij: "Lieve oom, ik wens u vrede en alle goeds. U zou nog één ding voor mij kunnen doen. Zorgen dat mijn graf verplaatst wordt naar de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Drongen."

En zo, lezer, zal dat nu eindelijk geschieden door toedoen van vader Gerard, honderdtachtig jaar nadat al deze dingen zijn gebeurd. Ik, schrijver en monnik uit zijn kloostergemeenschap, heb geprobeerd mij zo goed mogelijk van deze hoge en heilige taak te kwijten. Moge de barmhartige God in zijn almacht - geprezen zij zijn Naam - aanvullen wat er aan mij, zijn onwaardige dienaar ontbreekt.


Bronnen
[Dries van den Akker/1997.07.31]

© A. van den Akker s.j.

VoorwoordHoe wordt men heilige?
© AuteursrechtWoordenboek
LeeswijzerGastenboek
Bronnen