× 
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.

Sluit het venster om te blijven.

           
welkom menu contact zoeken
HeiligenkalenderHeiligen op naamPatroonheiligenHedendaagse namenMeer...
 Pater Dries van den Akker s.j., de auteur van de hagiografieën, overleed 30 oktober 2022
† 1380?  Rochus van Montpellier

Info afb.

Rochus van Montpellier, Frankrijk; pelgrim & pestlijder; † 1380 (of 1327?).

Feest 16 augustus.

Historische gegevens zijn er nauwelijks over Rochus. Wat hieronder verteld wordt, berust dus grotendeels op mondelinge overlevering.

Vroeger nam men aan dat hij geboren was tegen het eind van de 13e eeuw (1295) en dat hij stierf in 1327. Op basis van het jongste onderzoek neemt men aan dat hij geboren moet zijn in 1350. Zijn ouders waren gegoede burgers. Vanaf zijn geboorte had hij op zijn linkerzij een wijnvlek in de vorm van een kruis: men beschouwde dat als een teken van God.

Na de dood van zijn ouders besloot hij het leven van een pelgrim te leiden. Hij gaf zijn geld weg aan de armen en vertrouwde het beheer van zijn goederen toe aan een oom. Zo ging hij op weg. Kwam hij ergens waar de pest woedde of een andere ziekte, dan bleef hij daar om de zieken te verplegen. Sommigen wist hij te genezen door middel van een kruisteken.

Uiteindelijk kwam hij in Rome aan, waar hij drie jaar doorbracht. Op de terugweg naar huis, werd hij in de stad Piacenza weer opgehouden door het feit dat er pestlijders te verzorgen waren. Daar werd hij tenslotte zelf getroffen door die ziekte en trok zich terug in een naburig bos, bang als hij was dat hij misschien anderen zou besmetten. Hij werd er ontdekt door een naburige landjonker, doordat diens hond er telkens met een homp brood vandoor ging. Bij nader onderzoek bleek, dat het dier Rochus op deze manier van voedsel voorzag. De legende suggereert dat de landjonker niet geliefd was in zijn omgeving. Maar door de verdienste van Rochus werden zij eraan herinnerd dat je je naaste moet beminnen als jezelf. Zo werd de jonker weer opgenomen in het leven van de mensen.

Uiteindelijk genas Rochus van de pest en ging hij terug naar huis. Daar heerste op dat moment een burgeroorlog. Prompt werd hij voor een spion aangezien. Niemand herkende hem, ook zijn eigen familie niet. Ook niet de rechter aan wie hij verantwoording moest afleggen. En die rechter was nog wel de oom die zijn goederen beheerde.

Dat een pelgrim bij terugkomst niet wordt herkend door de mensen thuis, is een geliefd thema in middeleeuwse pelgrimsverhalen. Waarschijnlijk wil de legende daarmee aanduiden, dat de pelgrim door zijn bedevaart een ander mens is geworden; hij is op Christus gaan lijken. Dat wordt uitgedrukt door de omstandigheid dat de mensen van vroeger de teruggekeerde pelgrim niet meer herkennen: hij beantwoordt niet meer aan het oude beeld, dat zij nog hebben; de pelgrim is een nieuwe mens geworden.

Rochus deed er het zwijgen toe naar het voorbeeld van Jezus voor Pilatus... De stemming zal dus wel zo vijandig geweest zijn, dat hij er bij voorbaat al zeker van kon zijn, dat toch niemand hem geloven zou. Men wierp hem in de gevangenis. Daar leefde hij nog een jaar of vijf (acht zelfs volgens de legende). Toen stierf hij. Volgens de ene versie werd hij na zijn dood herkend omdat hij identiteitsdocumenten bij zich droeg. Een romantischer lezing weet te vertellen dat zijn grootmoeder hem herkende aan de opvallende wijnvlek in de vorm van een kruis op zijn linkerzij...

Legende

[Volgens een middeleeuwse legendenbundel 'Leven en Lijden der Heiligen' uitgegeven te Augsburg in 1471-1472]

In Frankrijk heb je een stad Montpellier. De vorst daar heette Johannes. Hij was afkomstig uit het koningshuis van Frankrijk. Hij was getrouwd met een vrouw die Libera heette. Omdat ze kinderloos waren gebleven, smeekten zij God dat Hij hun toch een kind zou schenken. Op voorspraak van de Moeder Gods werd de vrouw zwanger en baarde een kind. Toen men het doopte, kreeg het de naam Rochus. Op het moment van de geboorte had het wicht een kruis gedrukt in de huid van zijn linkerzij. Zijn ouders zagen dat en verbaasden zich erover. En ze loofden de Heer. Hoewel de moeder van adellijke afkomst was en een teer gestel had, stond zij erop het kind zelf te voeden en te verzorgen. Omdat moeder gewoon was twee dagen in de week te vasten, deed het kind dat met moeder mee: het onthield zich twee dagen in de week van de borstvoeding, dat wil zeggen dan zoog het zo'n dag slechts eenmaal de moedermelk. Toen het kind zeven jaar geworden was, begon het aan allerhande boetepraktijken te doen. En intussen groeide dat kruis in zijn zij met zijn ledematen mee: het leek steeds groter te worden.
Toen werd zijn vader ziek. Hij riep Rochus bij zich en sprak:
"Rochus, mijn enige zoon, ik ga sterven. Bij wijze van erfenis draag ik je vier dingen op. Het eerste is, dat je altijd onze Heer Jezus trouw zult dienen. Het tweede: dat je de armen altijd indachtig zult zijn. Het derde: dat ik je aanstel als de eigenaar over mijn bezittingen en goederen; je moet er met milde hand van aan de armen geven. En het vierde: dat je de gasthuizen der zieken en armen rijkelijk schenkingen zult doen."
Rochus beloofde zijn vader plechtig dat hij al deze dingen met hart en ziel zou volbrengen.
Toen Rochus twintig was, stierf zijn moeder. Niet lang daarna begon hij het testament van zijn vader ten uitvoer te brengen. Hij bezocht de huizen van de arme mensen. Zieken en noodlijdenden stond hij bij met raad en daad. Arme dochters schonk hij een bruidsschat zodat ze een huwelijk konden aangaan; kortom alles wat zijn vader hem had nagelaten gaf hij weg aan de armen. Toen hij het testament van zijn vader volledig was nagekomen, regelde hij een overdracht van zijn goederen aan de stad Montpellier. Van nu af aan zou hij het leven van een pelgrim leiden.
Hij hulde zich in pelgrimskleren, zette een hoed op zijn hoofd, hing een knapzak over zijn schouder en nam een stok in zijn rechterhand. Na een lange reis door allerlei gebieden kwam hij tenslotte in Rome aan. Daar heerste op dat moment de pest. In heel Rome was nergens een plekje te vinden waar de pest niet was. Hij kwam terecht bij een kardinaal in huis. Kort daarna werd ook deze getroffen door de pest. Maar Rochus maakte een kruisteken op zijn voorhoofd, en op slag was de man van de ziekte verlost. Toen vroeg de kardinaal waar hij eigenlijk vandaan kwam en uit wat voor familie hij stamde. Hij maakte het hem bekend, maar van wereldse eer wilde hij niets weten. Hij bleef drie jaar bij die kardinaal. In die tijd besteedde hij al zijn zorg aan de zieken en de armen. Toen de kardinaal gestorven was, trok hij naar Piacenza, want hij had gehoord dat nu daar de pest woedde. Want het was Sint Rochus gegeven dankzij de verdiensten van onze Heer Jezus Christus en diens heilig lijden pestlijders van hun ziekte te verlossen. Zijn eerste gang was naar het gasthuis. Daar bracht hij een lange tijd door.
Maar toen hij tenslotte alle zieken genezen had, hoorde hij 's nachts de stem van engel die hem zei:
"Rochus, sta op. Genees eerst de pest waar je nu zelf aan lijdt."
Op dat moment bemerkte hij dat de pest hem getroffen had aan zijn been. En hij dankte God. Hij leed zulke vreselijke pijnen, dat hij gewoon niet wist waar hij het zoeken moest. Alle zieken op dezelfde zaal waren kwaad en richtten hun ergernis en klachten op hem, want ze konden er niet van slapen. Zo vlug als hij kon verliet Rochus dus de ziekenzaal en bracht de nacht verder buiten voor de deur door. Toen 's ochtends de burgers van de stad daar voorbijgingen en de pelgrim Rochus voor het gasthuis zagen liggen, waren ze kwaad op de directeur van het gasthuis, omdat hij zo hard en onbarmhartig was een zieke zomaar buiten te laten liggen. Maar deze verontschuldigde zich met de woorden:
"Die pelgrim lijdt aan de pest en hij is tegen onze wil naar buiten gegaan."
Toen de burgers dat hoorden, jóegen ze hem zowat de stad uit, bang als ze waren dat de stad misschien door hem gevaar zou lopen. Rochus verdroeg het geduldig en ging naar een bos niet ver van Piacenza. Daar bouwde hij zich een hutje van rijshout en deed er zijn gebeden tot onze Heer. Meteen na zijn gebed daalde er een nevelwolk neer en deze veranderde op de grond in een heldere bron vlak naast zijn hut. Daar dronk Rochus uit.
Niet ver van dat bos had je een dorpje. Daar woonden mensen in deftige boerenhoeven. Eén van hen heette Gotthard. Hij had een jachthond die hij heel speels had gemaakt. Die hond kwam elke dag een stuk brood van de tafel van de jonker bij Rochus apporteren. De jonker merkte wel dat de hond telkens met brood verdween, maar hij kon er niet achter komen, waar hij ermee naar toe ging en voor wie het was. Nu gebood hij op een dag dat er alleen maar wittebrood van de beste kwaliteit op tafel mocht komen. Zoals altijd kwam de hond het weghalen om het naar Sint Rochus te brengen. Te voet zette Gotthard de achtervolging in, en kwam er op die manier achter dat het beest naar Sint Rochus ging. Met eerbied groette hij Rochus en kwam bij hem zitten. Maar Rochus was bang dat hij zijn ziekte zou oplopen en zei dus:
"Vriend, blijf uit mijn buurt, want ik lijd aan de pest."
Daarop ging Gotthard terug naar zijn huis en zei bij zichzelf:
"Let op mijn woorden: die man waar ik nu net vandaan kom, moet wel een dienaar Gods zijn; anders zou mijn hond, dat stomme dier, hem niet elke dag brood gaan brengen. Eigenlijk moet ík dat doen, want ik ben een mens, en nog wel een christen."
Met zulke gedachten maakte hij dus rechtsomkeert om naar Rochus terug te gaan, en hij zei:
"Heilige pelgrim, ik zou u heel graag barmhartigheid willen bewijzen. Vandaar dat ik teruggekomen ben. En ik wil je ook nooit meer alleen laten."
En Rochus was God dankbaar dat Hij hem Gotthard gezonden had. En hij bracht hem alle geboden van God bij.
Toen Gotthard geruime tijd bij Sint Rochus was gebleven en de hond geen brood meer bracht, begon hij te piekeren hoe hij nu aan brood moest komen. De honger werd steeds erger en tenslotte vroeg hij het aan Sint Rochus. Bij wijze van antwoord gaf die hem een vermaning: als je alles achterlaat om Christus te volgen, dan moet je bedelen voor je brood. Maar Gotthard was een rijk man en stond in hoog aanzien bij de mensen. Hij schaamde zich ervoor om brood te gaan bedelen bij vrienden en buren. Maar Rochus hield vol en tenslotte ging Gotthard naar Piacenza, waar hij overigens ook zeer bekend was, om daar zijn brood bij elkaar te bedelen. Zo kwam hij ook bij het huis van zijn peetoom. Die begon er onmiddellijk op los te schelden, dat hij zijn familie, vrienden en bekenden ontzettend voor schut zette door zo voor het oog van alle mensen om zijn brood te gaan bedelen. En hij stootte hem van zich af en dreef de spot met hem:
"En welke nood brengt onze Gotthardje er wel toe om bij de andere burgers aan huis om brood te gaan bedelen?"
Maar diezelfde dag nog werd hij door de pest getroffen, evenals alle anderen die Gotthard een aalmoes geweigerd hadden. Bij Rochus terug vertelde Gotthard wat de mensen zo al tegen hem gezegd hadden. Daarop ging Rochus zelf naar Piacenza; hij liet Gotthard in het bos achter. Omdat Rochus zelf de pest had, kostte alles hem veel moeite, maar overal in de stad reikte hij de helpende hand. Het gasthuis verloste hij van de pest. Zo kwam hij weer bij Gotthard terug. Nu moest deze weer voor bepaalde zaken naar de stad, zodat Rochus nu alleen in het bos achterbleef.
En Sint Rochus bad eens te meer dat God hem mocht verlossen van zijn ziekte. En onze Heer verloste hem inderdaad. Hij droeg hem op terug te gaan naar zijn geboortestreek. Daar aangekomen, werd hij gearresteerd en gevangen gezet. Acht jaar bracht hij zo in een kerker door. En hij droeg het allemaal geduldig en loofde de Heer. En al die acht jaren kreeg de gevangenbewaarder hetzelfde tafereel te zien: als hij de gevangenen te eten bracht, trof hij Rochus in gebed aan en nam hij een sterk lichtschijnsel waar in diens kerker. Dat ging hij tenslotte aan zijn baas vertellen, en het gerucht ervan drong overal in de stad door. Nu voelde Rochus zijn einde naderen. Hij vroeg dan ook de gevangenbewaarder naar de baas te gaan en hem in Gods naam en omwille van de Heilige Maagd toestemming te geven dat een priester hem zou komen bezoeken en de biecht afnemen. Dat gebeurde. En hij stierf in de Heer. Toen de rechter aan de gevangenbewaarder opdracht gaf de gevangene voor te geleiden, bleek hij gestorven. Onder zijn hoofd lag een schrijftafeltje; daar stond zijn naam op en zijn afkomst. Toen pas ontdekten zij dat hij de zoon geweest moest zijn van Johannes van Montpellier. Daarop droegen zij hem de gevangenis uit en gaven hem een eervolle begrafenis.

[191p:249.251]

Verering & Cultuur

Zijn (vermeende) relieken werden in 1485 plechtig overgebracht van Montpellier naar Venetië. Vanaf dat moment nam zijn verering in Europa een grote vlucht. Het zijn vooral de franciscanen geweest die zich daarvoor hebben ingespannen. Er zijn uit die tijd minstens vier gedrukte uitgaven bekend van zijn legendarisch leven. In de stad Keulen bevinden zich uit de tijd van de (late) Middeleeuwen nog minstens vier schilderijen waarop de H. Rochus is afgebeeld; in Neurenberg minstens één. Eén van de bekende Rochusbedevaartsplaatsen bevindt zich op de Rochusberg bij Bingen, Duitsland. Ook bevinden zich relikwieën van hem te Antwerpen (vanwege de handelsbetrekkingen met Venetië in de late Middeleeuwen), Arles en Lissabon.

In middeleeuwse missaals werd in de votiefmissen van Rochus dit gebed gebeden:

"God, uw heerlijkheid komt tot uiting in de glorie der heiligen en in alle voorsprekers voor uw troon, vooral als u onze gebeden op hun voorspraak verhoort. Daarom bidden wij: geef dat uw volk, dat zich in alle vroomheid toewijdt aan uw dienst, op voorspraak van uw belijder, de Heilige Rochus, gespaard mag blijven voor de epidemieën en ziekten die hij in zijn lichaam verdroeg ter ere van Uw Naam. Door Christus Onze Heer. Amen."

In België bestaan er meerdere Rochuskapelletjes en -bedevaartsoorden, zoals te Bernardfagne, Binkom-Lubbeek, Boom, Deinze, Ulbeek, alsmede te Waarbeke en Geraardsbergen; in Nederland in het Noord-Brabantse Deurne. Bijzondere verering geniet hij ook in het kerkje van het Zuid-Limburgse Holset. Daarnaast is er nog minstens één Sint-Rochusgilde: te Stevensweert.

In Frankrijk zegende de priester op zijn feestdag, 16 augustus, door de boeren meegebrachte kruiden die door het veevoer werden gemengd om de beesten te vrijwaren voor besmettelijke ziekten. In Montluçon staat nog ergens dit 14e eeuws opschrift te lezen: "Wie bang is voor de pest en de dodelijke gevolgen ervan, moet naar Sint Rochus gaan. En je zult er nooit last van hebben."

Rochus is één van de pestheiligen. Hij wordt aangeroepen tegen pest-, cholera- en andere epidemieën, alsmede tegen pijn in de voeten, knieën en benen; ook nog tegen hondsdolheid, veepest en allerhande ongelukken.

Hij is patroon van de gevangenen, zieken, ziekenhuizen, gasthuizen, hospitalen, artsen, chirurgen, apothekers en doodgravers; ook van de kunsthandelaars; boeren, hoveniers, hopbrouwers en wijnbouwers; bezembinders, stratenmakers, schrijnwerkers en vuurwerkmakers; daarnaast nog van zeevaarders en wagenmakers.

Hij is onder andere ook patroon van de steden Montpellier, Parma en Venetië.

Hij wordt afgebeeld als een pelgrim (staf in de hand, - korte- pelgrimsmantel, knapzak, hoed; in verreweg de meeste gevallen is hij herkenbaar, omdat hij - soms door zijn kleed iets op te trekken - naar een pestbuil op zijn bovenbeen wijst. Haast altijd heeft hij een hond bij zich, welke meestal brood in de bek draagt. Soms ook met een engel.

Weerspreuk(en)

'Als Rochus lelijk kijkt,
de maai niet uit de groente wijkt.'

In 1946 publiceerden Gabriël SMIT (rijmpjes) & Piet WORM (prentjes) een boekje over heiligen voor kinderen: ‘Roosjes uit de Hemeltuin’; Utrecht/Antwerpen, De Fontein. Het bevat ook een rijmpje voor Sint Rochus:
Het walgelijkst lijden om u heen
Deed u geen ogenblik vergeten
Dat wij door liefde en hulp alleen
Nog waard zijn kinderen Gods te heten.
Sint Rochus, sterk mij als ik ’t leed
Van anderen soms te vlug vergeet
.


Bronnen
[000»jrb; 000»kaartspel(Í4); 000»mp:Gallus; 000»map:Martinus:bk:Bingen:33; 000»mp:Michael(M.-kap.Fulda); 001;101;101a;102; 103;104;107;108; 109p:516;111p:431;113;119; 122;126;132; 143p:71; 155p:285;156p:57;166p:195;180p:140;191p:249.251;193p:208.255;200/2»08.16; 201p:17:4e:5; 214;215; 230p:295;233p:621; 234p:82(2e rij 3e re).86(2x).98.100;237; 282b:57(wsp).74(kruid).186/190.252;293p:158; 300p:352.463.485a.485b.486.487.488a.488b; 301p:24(†Sebastianus).78; 305p:71; 307p:8(†Carolus- orromeus†Rochus).190.166(†Sebastianus); 319p:447; 345p:107;500; Dries van den Akker s.j./2007.07.11]

© A. van den Akker s.j.

VoorwoordHoe wordt men heilige?
© AuteursrechtWoordenboek
LeeswijzerGastenboek
Bronnen