× 
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.

Sluit het venster om te blijven.

           
welkom menu contact zoeken
HeiligenkalenderHeiligen op naamPatroonheiligenHedendaagse namenMeer...
 Pater Dries van den Akker s.j., de auteur van de hagiografieën, overleed 30 oktober 2022
† ca 640  Dorotheus van Gaza

Info afb.

fDorotheus van Gaza (ook de Archimandriet): abt & theoloog; † ca 640 (of eerder).

Feest 5 juni.

Dorotheus is het meest bekend om zijn conferenties over het kloosterleven. Hij moet aan het begin van de 6e eeuw geboren zijn. Hij kwam in ieder geval uit een welgesteld en ontwikkeld milieu. Hij genoot voor die tijd een behoorlijk goede opleiding en hield er een ware hartstocht voor boeken aan over. Daarbij moeten we bedenken welk een zeldzame luxeartikelen dat waren! Rond 525 besloot hij in het klooster te gaan. Hij koos het klooster waar vader Seridos abt was, ten zuiden van Gaza. In die tijd woonden daar twee mannen die later kopstukken van de monnikentraditie zouden worden: Barsanufius en Johannes de Profeet.

Het leven van de monnik was bijzonder hard en sober. Dorotheus kon er niet tegen, omdat zijn lichaam er te zwak voor was. Dat zal niet gemakkelijk geweest zijn tussen allemaal mannen die vonden dat juist in de strengste vormen van vasten en onthouding - niet zelden op het fanatieke af - de ware geest te vinden was. Zijn geestelijke leidsmannen echter rieden hem aan zich toe te leggen op de versterving van de geest: nederigheid en gehoorzaamheid.

In het klooster krijgt hij de taak van portier en gastenmeester; later van ziekenbroeder; met behulp van een familielid, een broer, die de broeders in het klooster goed gezind is, bouwt hij een gasten- en ziekenverblijf. Want als een monnik in de eenzaamheid ziek werd, kon het gebeuren dat niemand het merkte. Zoals uit onderstaand verhaal blijkt, wordt hij ook novicemeester. Weer later moet hij toezien op het welzijn van de oude Johannes de Profeet; dan is hij dus een soort bejaardenverzorger, maar dat dan wel te verstaan binnen het kader van de rigoureuze levenswijze der monniken van toen! Na Johannes' dood begint hij zelf een nieuwe kloostervestiging.

Sommigen menen dat hij vóór 600 gestorven moet zijn; anderen veronderstellen het jaar 640, wat gezien het tijdstip van zijn intrede in het klooster wel heel oud is. Daar staat tegenover dat er in die tijd veel monniken zijn geweest die de honderd ruim zijn gepasseerd.

Hij staat naast Johannes van Damascus afgebeeld met een tekst in de hand op een muurschildering uit 1512 in het Lavraklooster op de Athosberg.

Beroemd is het verhaal hoe Dorotheus in zijn hoedanigheid van novicemeester de jonge Dositheus († 6e eeuw; feest 23 februari) inwijdt in het monnikenleven.

[Ik gebruikte een vertaling uitgegeven door Klooster Bonheiden bij Leuven.]

 2.   "Op een dag werd hij bij zijn overste, vader Seridos, geroepen. Hij trof bij hem een jongeman aan, gekleed in militair tenue, elegant en knap van uiterlijk. De jongen was zojuist gearriveerd in gezelschap van een paar vrienden van de abt die thuishoorden in het gevolg van de militaire bevelhebber. Vader Seridos nam vader Dorotheus terzijde met de woorden: "Deze mannen hebben die jongen hier gebracht met de mededeling dat hij in het klooster wil blijven! Maar ik vrees dat hij een relatie is van één van die hooggeplaatste lieden en dat hij gestolen heeft of zoiets en nu hier een veilig heenkomen zoekt. Maar dan krijgen we er last mee." Immers zijn kleding en zijn uiterlijk was niet wat je zou verwachten van iemand die monnik wilde worden.

Schandknapen waren geen zeldzaamheid in de oude Griekse cultuur. Het waren vooral oudere wat welgestelde mannen die hun gezelschap zochten en hun vorstelijk beloonden voor hun tedere diensten. Het spreekt vanzelf dat een dergelijke instelling een gruwel was voor de christenen die zich op de bijbel baseerden. (Trouwens ook voor de joden, om dezelfde reden). Overigens blijkt uit het vervolg dat de stem van deze jongen nog moet breken. Hij moet dus zo'n 12 à 14 jaar oud zijn op dit moment!

 3.   Hij bleek inderdaad een schandknaap te zijn van een of andere generaal en was gewend in grote weelde te leven. Schandknapen van dergelijke mensen zijn altijd zeer week. Een woord over God had hij nog nooit gehoord! Hoe was hij dan hier gekomen?

Sommigen uit het gevolg van de generaal hadden hem over de heilige stad verteld.

                      Bedoeld is Jeruzalem.

Met het gevolg dat daar graag zelf eens wilde gaan kijken. Hij had dus aan zijn generaal toestemming gevraagd om de heilige plaatsen te mogen bezoeken. Deze wilde zijn jongen niet teleurstellen. En toen hij hoorde dat één van zijn beste vrienden erheen zou gaan, had hij hem gevraagd: "Doe mij een genoegen, en neem de jongen hier mee om de heilige plaatsen te bezoeken." Hij had de jongen, die aan zijn zorgen was toevertrouwd, eerbaar en respectvol behandeld; hij had geen vinger naar hem uitgestoken. Hij liet hem zelfs zijn maaltijden gebruiken in gezelschap van hemzelf en zijn vrouw.

Bij aankomst in de heilige stad hadden zij de heilige plaatsen vereerd. Zo waren ze ook naar Gethsemani gegaan. Daar had hij een visioen van de hel gekregen. De jongen had geschrokken met de grootste aandacht toegezien; toen had hij vlak naast zich een verheven vrouwe zien staan, gekleed in purperen gewaden. Zij vertelde hem over elk der veroordeelden in de hel afzonderlijk. Ook had zij hem daarenboven nog een paar andere dingen op het hart gedrukt.

                        Bij het luisteren naar haar was de jongeman met stomme verwondering geslagen geweest, want - zoals reeds opgemerkt - hij had nog nooit een woord over God gehoord en evenmin dat er een oordeel bestaat waarbij men gestraft wordt. Hij had haar dus gezegd: "Vrouwe, wat moet je doen om aan zulke straffen te ontkomen?" Zij had hem geantwoord: "Vasten, geen vlees eten en onophoudelijk bidden. Zo kun je die straffen ontlopen!"

Nadat ze hem deze drie geboden had medegedeeld was zij nergens meer te zien. Van dat ogenblik af was de jongen tot inkeer gekomen en had nauwgezet de drie geboden van de vrouwe onderhouden. Maar het viel de vriend van de generaal op dat hij vastte en geen vlees at en deze begon zich voor de generaal ongerust te maken, want hij wist hoeveel die om de jongen gaf. Ook de soldaten die erbij waren hadden gezien hoe hij zijn leven begon in te richten en zij hadden gezegd: "Jongen, de dingen die jij doet, horen niet voor iemand die in de wereld wil blijven. Als je zo wil leven, kun je beter naar een klooster gaan. Dan zul je je ziel redden."

Maar hij wist nu eenmaal niets van God af en nog veel minder van kloosters. Hij hield zich vast aan de drie geboden van de vrouwe. Dus hij had hun geantwoord: "Dan wil ik dat jullie me naar zo'n plek brengen, want ik zou niet weten waar ik het zoeken moet." Zoals gezegd, waren erbij die bevriend waren met vader Seridos en zij hadden hem dus meegenomen naar het klooster.

 4.   De abt stuurde dus de gelukzalige Dorotheus naar hem toe voor een gesprek. Deze ondervroeg hem zorgvuldig. Maar de jongen zei alleen maar: "Ik wil gered worden." Daarop ging Dorotheus weer terug naar de abt met de mededeling: "Als u hem wilt opnemen, kunt u gerust zijn; er steekt absoluut geen greintje kwaad in hem." Daarop vertrouwde vader abt de jongen aan de zorgen van Dorotheus toe. Hij moest hem opnemen in het gastenverblijf dat Dorotheus had gebouwd. Hij verlangde uitdrukkelijk dat de jongen uit de buurt van de andere monniken gehouden zou worden. Dorotheus aarzelde, omdat hij zich voor zo'n taak niet geschikt achtte. Ze vroegen de grote Barsanufius om raad. Deze aanhoorde het hele verhaal en zei tenslotte tegen Dorotheus: "Je moet hem bij je opnemen, want het is Gods besluit dat hij door uw toedoen gered zal worden." Toen bracht Dorotheus de jongen onder in zijn ziekenverblijf. Hij heette Dositheus.

                      Dositheus is grieks en betekent - net als Dorotheus - 'godsgeschenk'.

                   5.   Toen brak het uur van de maaltijd aan. Dorotheus zei hem: "Eet zoveel als je honger hebt. Laat me straks alleen weten hoeveel je gegeten hebt." Dositheus kwam hem zeggen: "Ik heb anderhalf brood gegeten." Het gaat hier om brood met een gewicht van vier pond.

                 Omgerekend at Dositheus ongeveer twee kilo brood!

                         Dorotheus vroeg hem: "En Dositheus, voel je je goed?" Hij antwoordde: "Ja heer, ik voel me goed." Dorotheus weer: "En heb je nog honger?" "Nee meester, ik heb geen honger meer." Toen zei hij: "Nou, nu eet je voortaan één heel brood en van het andere een kwart. Het andere kwart deel je in tweeën. De ene helft eet je daarvan op en je brengt mij de andere helft." Dat deed hij. Dorotheus vroeg hem: "Heb je nog honger, Dositheus?" Hij antwoordde: "Ja heer, een beetje wel." Na een paar dagen vroeg Dorotheus hem weer: "Hoe voel je je Dorotheus? Heb je nog honger?" Hij antwoordde: "Nee heer, ik voel mij uitstekend dankzij uw gebeden." Toen zei Dorotheus: "Laat dan vanaf nu ook de andere helft van dat kwart over." En dat deed hij. Na weer een paar dagen vroeg Dorotheus hem: "En hoe is het nú: heb je nog honger?" Hij antwoordde: "Nee, heer, ik voel mij best." Daarop zei Dorotheus: "Deel dan nu het andere kwart in tweeën: de ene helft eet je op en je brengt mij de andere helft." Dat deed hij. Op die manier wist hij - met Gods hulp - heel langzaam te minderen van zes pond tot acht ons.

                                   Omgerekend ongeveer 217 gram!

                         Want ook eten is een kwestie van gewoonte.

 6.   De jonge Dositheus was handig; je kon hem allerlei klusjes laten doen. Zo verzorgde hij de zieken in het ziekenverblijf; en elke zieke had vertrouwen in zijn hulp, want hij was uiterst zorgzaam. Soms gebeurde het dat hij zichzelf vergat en boos uitviel naar een zieke. Dan liet hij alles in de steek en trok zich huilend terug in de voorraadkamer. Assistenten van de ziekenverzorging probeerden hem op te beuren, maar hij liet zich niet troosten. Zij gingen vader Dorotheus berichten: "Heer, zou u alstublieft even willen gaan kijken wat er aan de hand is met deze broeder: hij zit maar te huilen, maar wij weten niet waarom." Dorotheus ging erheen en trof hem in tranen op de grond zittend aan. Hij vroeg: "Wat scheelt eraan, Dositheus, wat heb je? Waarom huil je?" Dositheus snikte: "Vergeef heer, ik heb me kwaad gemaakt en ben boos geworden op mijn broeder." Dorotheus zei: "Zo, Dositheus, je hebt je dus kwaad gemaakt? Je hebt je niet geschaamd om kwaad te worden op je broeder en boos tegen hem uit te vallen? Maar weet je dan niet dat hij Christus is en dat je zo Christus hebt gekwetst?" En huilend sloeg Dositheus de ogen neer en zei niets.

       Toen Dorotheus vond dat hij wel genoeg had gehuild, zei hij hem tenslotte: "God zal je vergeven. Sta op. We gaan gewoon overnieuw beginnen! We doen ons best en God doet de rest." Als Dorotheus dat hoorde, sprong hij op en holde weer blij naar zijn taak, want hij geloofde heilig dat God hem inderdaad vergeven had.

Wie in het ziekenverblijf thuis was, kwam natuurlijk te weten hoe Dositheus in dergelijke situaties reageerde. Als zij dus Dositheus zagen huilen, zeiden zij al: "O, het is weer mis met Dositheus. Waarin zou hij nu weer tekort geschoten zijn?" En dan gingen ze aan vader Dorotheus zeggen: "Heer, of u maar weer even naar de voorraadkamer wil gaan, want daar is weer werk aan de winkel...!" Wanneer hij Dositheus dan weer op de grond in tranen aantrof, begreep hij dat hij weer boos was uitgevallen. Hij vroeg dus: "Wat scheelt eraan, Dositheus? Heb je Christus weer gekwetst? Ben je weer boos geworden? Schaam je je dan niet? Zul je je dan nooit beteren?" Dan bleef Dositheus maar huilen. En als Dorotheus het dan weer welletjes vond, zei hij hem: "Vooruit, God zal het je vergeven. Begin overnieuw. En hopelijk zul je nu je leven beteren." Dan schudde hij als bij toverslag als zijn verdriet van zich af en ging weer aan het werk.

 7.   Dositheus had een goede hand van bedden opmaken voor de zieken. Hij was heel openhartig en ongecompliceerd. Als hij bezig was de bedden op te maken en vader Dorotheus kwam toevallig langs, kon het gebeuren dat hij spontaan zei: "Heer, moet u horen, mijn gedachten zeggen mij: 'Wat maak jij de bedden toch goed op!'" Dan reageerde Dorotheus: "Geweldig, heer; een goede knecht is een goede werker. Maar ben je ook een goede monnik?"

Dorotheus zorgde ervoor dat Dositheus zich nooit ergens aan zou hechten. Dositheus nam alles vol vreugde aan en gaf het gehoorzaam en bereidwillig ook weer weg. Eens had hij een mantel nodig. Dorotheus gaf hem alles wat hij daarvoor nodig had. Waarop Dositheus vol zorg en toewijding uiterst handig een mantel naaide. Toen hij hem aangetrokken had, vroeg Dorotheus: "Dositheus, heb jij die mantel genaaid?" Hij antwoordde: "Jazeker, heer, ik heb er echt mijn best op gedaan." En dan zei Dorotheus: "Dan vind ik dat je hem weg moet geven aan die of die broeder, of aan die of die zieke."

                        Dositheus ging erheen en gaf hem bereidwillig weg. Nu gaf Dorotheus hem opnieuw alle spullen die nodig waren; en als Dositheus dan klaar was met zijn mantel, zei hij: "Geef hem weg aan die of die broeder." Dan ging Dositheus hem meteen weggeven. Je zag hem er nooit verdrietig over; je hoorde hem er ook nooit over mopperen, zo van: 'Heb ik mijn best gedaan om een mooie mantel te naaien, en dan neemt hij hem van mij af om hem aan een ander te geven...!' Nooit. Alles wat hem werd opgedragen, voerde hij bereidwillig uit.

 8.   Zo gebeurde het eens dat één van de beheerders een prachtig mes meebracht.

De zorg voor de financiën en de materiële kant van het klooster, lagen niet in handen van de monniken, maar van leken-geldschieters die de monniken welgezind waren. Zo nam Dorotheus' broer de bouw van een nieuw klooster voor zijn rekening.

      Dositheus ging ermee naar vader Dorotheus met de woorden: "Die en die broeder heeft een mes meegebracht. Ik heb het aangenomen, want het is uitstekend geschikt om hier in het ziekenverblijf reepjes brood mee te snijden." Maar Dorotheus nam nooit iets aan, tenzij het van pas kwam in het ziekenverblijf. Dus hij vroeg hem: "Ga het eens halen. Ik wil zien of het van pas komt." Dositheus gaf het hem met de woorden: "Kijk maar, heer, het is precies geschikt om er reepjes brood mee te snijden." Dorotheus zag meteen dat het inderdaad heel goed van pas kwam. Maar omdat hij niet wilde dat Dositheus er gehecht aan zou raken, liet hij het hem niet houden. Dus hij vroeg: "Dositheus, je wilt het graag hebben, geloof ik? Maar wil je dan liever de slaaf zijn van dit mes in plaats van slaaf van God? Pas op dat je er niet aan vast komt te zitten. Schaam je dat het mes jou overheerst in plaats van andersom." Bij het horen hiervan ontkende Dositheus het niet. Hij sloeg zijn ogen neer. Na hem geruime tijd verwijten te hebben gemaakt, zei Dorotheus tenslotte: "Breng het weg en raak het nooit meer aan!" Dositheus hield zich stipt aan dat gebod dat hij het zelfs niet aangaf, wanneer een broeder het nodig had. En hoewel anderen het overal voor gebruikte, was hij de enige die het nooit met een vinger aanraakte. En nooit hoorde je hem zeggen: 'Waarom ik niet en al die anderen wel?' Wal hij hoorde, voerde hij enthousiast uit.

 9.   Zo ging dat met hem in de korte tijd dat hij in het klooster leefde. Hij was ongeveer vijf jaar in ons midden. Zo zou ook zijn leven eindigen: in gehoorzaamheid, zonder ook maar één keer ergens zijn eigen wil gedaan te hebben; zonder ook maar aan iets gehecht te zijn geweest.

                        Hij zou sterven aan de tering. Toen hij ziek geworden was en bloed begon op te geven, hoorde hij van de een of ander dat heel zacht gebakken eieren die je nog op kon zuigen, zo goed waren als je bloed opgaf. Dat wist de gelukzalige Dorotheus ook wel. Hij verzorgde Dositheus met de grootst mogelijke zorg. Maar door alle andere dingen die hij aan zijn hoofd had, dacht hij er gewoon niet aan. Dus Dositheus sprak hem erover aan: "Heer, ik wil u iets zeggen waarvan ik gehoord heb dat het goed voor mij is. Want ik moet er maar steeds aan denken. Maar ik wil niet dat u het mij geeft." En Dorotheus antwoordde: "Zeg het me maar, Dositheus: waar gaat het over?" Maar Dositheus zei: "Nee, eerst moet u mij uw woord geven dat u het mij niet zult geven, want de gedachte eraan laat mij maar niet los." "Akkoord, zei Dorotheus, ik zal doen wat je vraagt." Toen zei Dositheus: "Ik heb horen zeggen dat heel zacht gebakken eieren die je nog op kunt slurpen, zo goed zijn voor mensen die bloed opgeven. Maar bij God, geef mij ze alstublieft niet, want ik zit er maar aan te denken en u hebt er zelf niet aan gedacht ze mij te geven." "Goed, zei Dorotheus, omdat je het zo wilt, zal ik ze je niet geven. Maak je niet ongerust." En zo deed Dorotheus zijn best om hem alles wat goed was te geven, maar geen eieren, want Dositheus had immers gezegd dat de gedachten daaraan hem niet loslieten. Zo zie je maar: zelfs toen hij zo ziek was, streed hij nog tegen zijn eigen wil.

10.  Hij had altijd God in zijn gedachten, want Dorotheus had hem op het hart gedrukt voortdurend te zeggen: "Heer Jezus Christus, ontferm u over mij." En daar tussen door: "Heer, Zoon van God, help mij." Zo bad hij dus onafgebroken. Toen hij ziek werd, zei Dorotheus tegen hem: "Dositheus, je denkt toch nog wel aan je gebed? Zorg ervoor dat je het niet verliest." Hij antwoordde: "Zeker heer, bid voor mij." Maar toen Dositheus meer pijn kreeg, vroeg Dorotheus hem opnieuw: "En, Dositheus, gaat het nog met je gebed?" Waarop hij zei: "Ja heer, dankzij uw gebeden." Toen hij nog meer te lijden kreeg - hij was intussen zo zwak geworden dat hij door anderen in een laken gedragen moest worden - zei Dorotheus tegen hem: "Bid je nog, Dositheus?" Daarop gaf Dositheus ten antwoord: "Vergeef mij heer, maar ik heb gewoon de kracht niet meer om het vol te houden." Daarop zei Dositheus: "Laat het dan maar zitten. Denk maar aan God, en stel je voor dat Hij vóór je staat." Dositheus had veel pijn en hij liet de oude, wijze man weten: "Laat mij gaan; ik kan niet meer." De oude, wijze man zei hem: "Nog even, mijn jongen; de barmhartigheid van God is nabij."

                        De gelukzalige Dorotheus zag wel hoeveel hij leed. Hij maakte zich bezorgd dat dit misschien kwaad zou kunnen voor zijn ziel. Na een paar dagen gaf Dositheus opnieuw aan de oude, wijze man te kennen: "Heer, ik kan echt niet meer. Ik ben op." Toen liet de oude, wijze man hem zeggen: "Het is goed. Ga in vrede. Neem plaats bij de Heilige Drie-Eenheid en wees daar onze voorspraak."

                  11.  De broeders die dit antwoord van de oude, wijze man hoorden, ergerden zich eraan, en zeiden: "Wat heeft hij nu helemaal gedaan? Welk monnikenwerk heeft hij nu eigenlijk gedaan? En nu geeft u hem zo'n antwoord?"

Met 'monnikenwerk' worden bedoeld alle praktijken die bij het monnikenleven horen (vasten, bidden, waken, onthechten enz. enz.); vaak legde een monnik zich in het bijzonder op één zo'n 'werk' (praktijk) in het bijzonder toe.

En het was waar: om de andere dag vasten, zoals sommigen van hen daar deden: dat had hij nooit gedaan. Of waken vóór de nachtwake zelf: integendeel, hij stond altijd pas vlak voor zo'n nachtwake op, als er al twee officies gebeden waren. Nooit hadden ze gezien dat hij zich een versterving oplegde, maar wel zagen ze hem bij tijd en wijle restjes soep van de zieken opeten, of een vissenkop als die overbleef, en nog meer van dergelijke dingen.

En er waren er, zoals gezegd, die al heel lang om de dag vastten, en urenlange nachtwaken hielden en zich verstervingen oplegden. Nu zij dus hoorden welk antwoord de oude, wijze aan de jongen had gestuurd, die pas vijf jaar in het klooster was, waren zij verontwaardigd.

                                            Dositheus zal dus hooguit 19 geweest zijn; eerder nog pas 17.

Zij wisten immers niet op welk monnikenwerk hij zich had toegelegd: dat hij in alles gehoorzaam was geweest en nooit ook maar in de kleinste dingen zijn eigen wil had gedaan. Zijn gehoorzaamheid was zo spontaan en onvoorwaardelijk geweest dat je hem er ook heel goed mee kon plagen. Een voorbeeld.

Toen Dositheus er pas was, kon zijn stem nog wel eens rauw overslaan. De gelukzalige Dorotheus plaagde hem dan: "Ik geloof dat je in wijn gedoopt brood nodig hebt, Dositheus; ga maar even halen." Dositheus ging heen en kwam onmiddellijk met een drinkschaal vol wijn en een brood aanlopen. Hij gaf ze aan Dorotheus en bleef staan om diens zegen te ontvangen. Deze begreep er niets van en keerde zich stomverbaasd tot hem: "Wat kom je doen Dositheus?" "Nou, u zei me dat ik in wijn gedoopt brood moest halen, en nu vraag ik om uw zegen." Toen zei Dorotheus: "Omdat je een stemgeluid hebt als de Goten, zei ik dat. Want als zij last krijgen van hun gal en kwaad worden, beginnen zij even rauw te schreeuwen als jij daarnet deed. Daarom zei ik dat je je brood voortaan in zoete wijn moet dopen, dan zet je geen stem meer op als een rauwe Goot." Toen Dositheus dit hoorde, wierp hij zich voor hem op de grond, ging heen en zette de drinkschaal weer op zijn plaats.

                  13.  Die broeders van daarnet wisten dus niets van al deze bewonderenswaardige praktijken. Vandaar dat zij erover mopperden dat de oude, wijze man de jongen in vrede liet sterven. Maar God wilde hun de heerlijkheid tonen die hij voor Dositheus had bereid op grond van diens heilige gehoorzaamheid. Tegelijk toonde hij hun daarmee ook hoeveel gaven de gelukzalige Dorotheus bezat om zielen te redden. Want hoewel hij nog altijd leerling was, had hij toch maar Dositheus in zo'n korte tijd efficiënt begeleid op zijn weg naar God. Niet lang na Dositheus' overlijden kwam er een heilige oude, wijze man op bezoek in het gastenverblijf. Hij verlangde de heiligen te zien die in het klooster begraven lagen. Daarom bad hij God ze aan hem te openbaren. En inderdaad kreeg hij hen allemaal te zien, juist alsof ze in het koor stonden voor het gebed. En in hun midden zag hij een jongeman staan. De oude, wijze man vroeg: "En wie is die jongeman die ik daar tussen al de oudvaders in zie staan?" Hij beschreef hem hun zo goed mogelijk. Toen werd het hun duidelijk dat hij over Dositheus sprak. En zij loofden God. En zij waren verwonderd, dat hij gezien het leven dat hij vóór zijn intrede had geleid, tot zo'n hoge graad van volmaaktheid was waardig bevonden. En dat in zo'n korte tijd. Alleen maar door zich toe te leggen op de gehoorzaamheid en door zijn eigen wil te breken.


© A. van den Akker s.j.

VoorwoordHoe wordt men heilige?
© AuteursrechtWoordenboek
LeeswijzerGastenboek
Bronnen